‘Je moet niet schrikken, Robin Hood!’ hoorde hij Coq-à-l'âne onder zich roepen. ‘Er is niet veel overgebleven van het achterdijkse land... Als je wilt, verhuizen we. Ik hoorde van een beflijster dat verscheidene dorpen in Wallonië leeglopen... En ook in het zuiden van Frankrijk schijnt het leven voor de vogels weer leefbaar te zijn: dat vernam ik van een blauwborst... In de Kempen is de uittocht van de zangvogels volop begonnen!’ Enkele minuten later kon de witte raaf er zich van vergewissen, dat de kauw niet overdreven had: in vogelperspektief was het meer dan duidelijk, dat de alven nu ook Eystel in hun macht hadden. Bijna verlamd van ontzetting wiekte hij over de plaats waar eens zijn ouderhuis stond. Om het kataklisme niet langer te moeten aanschouwen vloog hij verder en streek hij neer in een kanada langs de Skeldonkbeemd. Op een weipaal wat verder zat een ekster met één poot, die zichtbaar geïmponeerd naar hem opkeek. Coq-à-l'âne vloog tot bij het scharminkel en vroeg: ‘Wel, waar zit iedereen?’
‘Weg!’ zei de ekster bibberend. ‘Iedereen is weg! Deze voormiddag liepen hier zeker tien mensen met honden en geweren rond...’
‘Maar het jachtseizoen is toch nog niet open?’ riep de kauw verontwaardigd. ‘Houden ze zich dan zelfs niet meer aan de officiële regels van hun moordenaarsspelletjes?’
De ekster rilde, er schoven akelig witte vliezen over haar ogen. ‘Ik weet het niet.’
‘Hoe ben jij je poot kwijtgeraakt?’ vroeg Coq-à-l'âne, medelijdend nu.
‘Ik pikte in een appel, en toen zat ik in een klem,’ antwoordde de sukkel schor.
De kauw knikte meewarig. ‘Alles zal veranderen van nu af aan. Robin Hood, onze koning, is weer hier!’
‘Denk je?’ vroeg de ekster ongelovig. ‘Vanmorgen was hier een andere raaf, een zwarte... Ook op haar werd geschoten. Het is duidelijk, dat alle vogels weer vogelvrij verklaard zijn.’