vleugelslagen de lucht in. Ditmaal had hij zelfs geen kwartier nodig om de afstand Eystel-Geel te overbruggen, maar dat kwam wellicht doordat hij geregeld terechtkwam in een vlucht reisduiven. Het was vast en zeker zondag, en dan moesten die stakkerds de ziel uit hun lijf vliegen om te beletten of te voorkomen dat ze in de stoofpot terechtkwamen. De witte merel zat op de hoogste tak van de oude ceder dommelend van de zon te genieten; toen de kauw zo onbesuisd naast haar neerstreek, schrok ze zich bijna zwart. ‘Ik dacht dat je mij en je meester vergeten was,’ brabbelde ze verwijtend. Toen ze zag dat de kauw niet kon antwoorden doordat hij een hazelnoot in de bek hield, vervolgde ze, eensklaps vergevensgezind: ‘Je zult wel verloren gevlogen zijn. Is dat een geschenkje voor mij?’
Coq-à-l'âne schuddekopte. ‘Waar zit hij?’ stootte hij met ongeartikuleerde neusstem uit. Op dat ogenblik begonnen enkele patiënten ‘Jan! Kom! Jan! Kom!’ te roepen.
‘Volg me,’ zei de witte merel. Ze vloog regelrecht naar een klein raam op de bovenste verdieping.
Met popelend hart volgde de kauw haar. Met krankzinnig verwarde haardos, onnatuurlijk bleke gelaatskleur en bijna bloedeloze lippen stond de dichter achter de tralies te starogen. Hij droeg een lichtblauwe piama, en er zaten witte windsels rond zijn polsen. Ontroerd wrong de kauw zich door de spijlen en het volgende ogenblik zat hij op de rechterschouder van de schreiende dichter. ‘Ze zijn me hier aan het gek maken, jongen!’ hoorde hij de bloedeloze, op enkele plaatsen gekloven lippen stamelen. ‘Dokter Bousset heeft een metode ontdekt om de mensen gek te maken, met elektrische schokken, en met stoombaden, en met...’ Op dat moment liet de kauw de hazelnoot vallen: ze tokte op het groene linoleum en rolde als een knikker onder het bed. Het duurde verscheidene sekonden voordat de dichter zich realizeerde wat er gaande was. Toen stortte hij zich met een ware indianenkreet op de vrucht. Wanneer hij de noot te pakken had, stak hij ze onder de poot van het bed, liet zich vervolgens met