‘Oh... die reïnkarneren! Die klimmen een sport hoger op de ladder die naar de volmaaktheid leidt.’
‘De volmaaktheid?’
‘Wel... de absolute verstoktheid in het kwade, de onbegrensde boosaardigheid, de onbeperkte onbarmhartigheid, de tegenpool van de god van de elfen...’
Naarmate zij dichter bij de onvoorstelbaar dicht bebouwde dorpskom kwamen, zwollen de geluiden aan: een kakofonie om dol van te worden. ‘Hoe kunnen jullie die afschuwelijke wanklanken verdragen?’ vroeg de dichter.
‘Welke wanklanken?’ repliceerde de alf onnozel.
‘Leven er in het alvenrijk nog wel dieren?’ polste de dichter.
‘Natuurlijk! Maar dan wel uitsluitend nuttige dieren: varkens, koeien, kippen, kalveren, ganzen, eenden, konijnen... Die beesten leven in reusachtige kweekstations. Dacht je misschien dat wij niet meer vraten of zopen?’
Op dat ogenblik doemden uit een soort van tunnel of metro vóór hen vijf monsterachtige gestalten op: ze hadden rode mensenlichamen, maar op hun romp stonden afschrikwekkende kever koppen... De dichter herkende het vliegend hert, de boktor, de Spaanse vlieg, de snuittor en de aaskever. Zonder hen een blik te gunnen liepen de wezens voorbij. ‘Hoe... hoe komt het, dat zij een rode lichaamskleur hebben?’ stamelde de dichter verward.
‘Ha! Dat zijn socialisten!’ gniffelde de alf. ‘Zie je dat niet?’ ‘Wordt hier dan nog aan politiek gedaan?’ vroeg de dichter verbouwereerd.
Weer begon de alf onbedaarlijk te mekkeren. ‘Of hier aan politiek gedaan wordt? Jongen toch! Zonder een politieke kleur kom je nooit in het alvenrijk! Zonder een politieke kleur kom je trouwens nergens... Stel je voor, zeg! Onder de mensachtigen is het mogelijk drie tot vier politieke-partijkaarten in de zak te hebben, nietwaar? Wel, in het alvenrijk is dat uitgesloten. Elke socialist ziet hier zo rood als een roodhuid, en bovendien heeft hij de kop van het insekt waarvan het gedragspatroon het zijne het meest benadert. Elke liberaal