jokte de spotvogel. ‘Misschien zit hij daar slakken te zoeken...’
‘Stik, pretentieuze zot!’ zei Coq-à-l'âne, terwijl hij opsteeg. Hij hoorde nog amper dat de naäper zijn laatste woorden met veel tremulo's herhaalde. Langzamerhand werd hem duidelijk wat hij in de voorbije nacht beleefd had. De elf had hem als een onnozel wicht in slaap gesust... En de raaf had hem gewoon laten slapen toen hij weer naar Nephelokokkugia vertrokken was... De ondankbare! Of had hij alles maar gedroomd, domweg gedroomd zoals de dichters die alles wat zij écht graag wilden beleven alleen maar durfden dromen? Op het erf van de Dubbelhoeve stond een grote vrachtwagen. Een poepiedik en de huisgenoten van de dichter waren ermee bezig allerlei meubels en huisraad in de laadruimte te sjouwen en te torsen. Tot zijn onthutsing zag Coq-à-l'âne zelfs de dichter met de delen van een servies heen en weer draven. ‘En wanneer ga jij verhuizen?’ vroeg de poepiedik tussen de soepterrine en het tafelzilver in.
‘Over enkele dagen,’ zei de dichter doodgemoedereerd.
‘Waar ga je wonen?’ vroeg de schoonzuster van de dichter met grote ogen.
‘We zullen wel zien,’ antwoordde de dichter gelaten.
Coq-à-l'âne, die ermee bezig was stenen om te wentelen met zijn snavel om - bij gebrek aan wat beters - zijn buik te vullen met pissebedden en oorwormen, pikte van verbouwereerdheid een stukje kauwgom mee. Meer dan een minuut had hij ervoor nodig om dat kleverige ding uit zijn snavel te krabben.
‘Jij bent toch de man die... gedichten schrijft?’ wilde de kwakkelige verhuizer nog weten.
‘Ik?’ viel de dichter uit de lucht. ‘Waar haal je het?’
Even later hoorde de kauw dat de oudste broer van de dichter tot zijn vrouw zei: ‘Ik geloof dat hij echt aan de beterhand is!’, en toen was hij helemaal in de war. Was de raaf wel naar Nephelokokkugia vertrokken? En zo niet, waar hing hij dan uit? Hij vloog tot op de raamdorpel van de stallingen en