‘Larie en apekool!’ snauwde de alf. ‘Geen enkele raafachtige is verschrikkelijk sterk!’
‘En hij is verblindend wit...’ drong de torenvalk aan.
‘Hij had zeker in een emmer witsel gezeten!’
De torenvalk hield een ogenblik op met fladderen, zodat hij begon te zwalpen.
‘Hij is bijna zo wit als de zon in de zomer,’ overdreef hij.
De alf krabde met zijn afschuwelijk lange en misvormde vingernagels in zijn sik. ‘Dan hebben die vervloekte elfen hem gezonden!’ fulmineerde hij. ‘Dan moeten wij, alven, zo spoedig mogelijk het evenwicht herstellen... Wie jaagt hier op het achterdijkse land?’
‘Alleen nog marterachtigen, vrees ik,’ mompelde de torenvalk.
‘Ik bedoel: wie van de mensachtigen?’
‘Niemand!’
‘Niemand?’ schrok de alf. ‘Is het hier dan zo erg gesteld met de wildstand?’
‘Precies omdat tussen de Eystelbeek en de Nete nooit een geweerschot valt, is het achterdijkse land een jachtparadijs,’ verduidelijkte de torenvalk.
‘En leven er elders in Eystel geen jagers meer? Of stropers?’ wilde de alf weten.
‘Natuurlijk wèl!’ riep de torenvalk.
‘Wie is de wreedste onder hen?’
De torenvalk moest geen ogenblik nadenken. ‘De kippenkweker is de wreedste,’ zei hij. ‘De wielrenner is de domste, de rechter is de onhandigste, de volksvertegenwoordiger de traagste, de rattenvanger de braafste... De kippenkweker schiet zelfs op door de wet beschermde vogels als wij...’ Hij huiverde. ‘Ook de raaf is een beschermde vogel, weet je?’
‘Het is niet waar!’ spotte de alf. ‘Dadelijk vertel je me nog dat ook de alven door de wet beschermd worden...’ Hij mekkerde onbedaarlijk. ‘Maar ik zal jullie helpen, echt waar. Luister... Je ziet die verdorde alfranken ginder tussen dat onderhout van wilgen en elzen. Morgen op het middaguur