ze er Melkweg van gemaakt,’ taterde het vogeltje. ‘Maar vroeger werden de elfen, de goede feeën, zo genoemd... De witte wijven waren dus lichtelfen, terwijl de alven... boze of zwarte elfen waren. De Meidoornhoeve lag op een heuvel, dat merk je nog, en die heuvel was het slagveld van goed en kwaad.’
‘En die elfen zijn samen met de Meidoornhoeve verdwenen,’ konstateerde Coq-à-l'âne ongeduldig.
Het roodborstje kneep de ogen dicht en klakte met de tong. ‘Schijnbaar wel, ja, maar ze zijn er nog... én ze zouden ons kunnen helpen. Elfen houden dolveel van muziek, en bijgevolg van zangvogels...’ Het vogeltje keek Coq-à-l'âne eensklaps weifelend aan. ‘Niet van kauwen, vrees ik. Jullie zouden niet eens een alf kunnen bekoren. Het is vreselijk wat jullie allemaal krassen... Valser kan het niet.’
‘Het is al goed!’ snauwde de kauw verveeld. ‘Zulke nachtegalen zijn jullie ook niet!’
‘Ik ben evengoed een lijsterachtige als de nachtegaal!’ snibde het roodborstje. ‘En bovendien zit de nachtegaal ergens in het zuiden nu...’ Een ogenblik dreigde het vogeltje in zijn verontwaardiging te stikken. ‘Enfin, in orde, ja, wacht dus maar totdat de nachtegaal in Eystel is. In de nacht van de zevende augustus kun je de elfen trouwens niet mislopen!’
Coq-à-l'âne keek het roodborstje verbouwereerd aan, hij had nooit durven denken dat het habbekrasje zo op zijn zangerseer gesteld was. ‘Zolang kunnen we niet wachten,’ poogde hij vergoelijkend te zeggen. ‘Hoe gaan we het aan boord leggen om die elfen eens aan de mouw te kunnen trekken?’
Het roodborstje dacht diep na. ‘Het moet volle maan zijn, en dan moet jij negenmaal rond de heuvel vliegen waarop de Meidoornhoeve lag, en dan moet ik zo mooi kwinkeleren dat de elfen naar buiten komen om te luisteren en op die wijze argeloos de ingang van hun rijk verraden.’
Coq-à-l'âne monsterde het roodborstje skeptisch, maar hij wilde vermijden het opscheppertje nogmaals op de teen te trappen. ‘We kunnen het eens proberen,’ zei hij gelaten. ‘De sper-