waar late appeltjes in de kruinen hingen te glimmen en die tot onder en over de heggen bezaaid lagen met wormstekige en rottende vruchten. Vergeefs sloegen de merels alarm, wanhopig tikkerden de roodborstjes en de winterkoninkjes. Alleen de mussen, die hun gading vonden in de kippenhokken, en de goudvinken, die de wacht optrokken bij de mesthopen, en de Turkse tortels, die niet weg te slaan waren bij de maïssilo's, en de diverse mezen, die in de oksels van de bomen aasden, lieten zich niet gelegen aan de schrokkerij van deze indringers. Toen de boomgaarden schoongemaakt waren, kwam ook de eerste sneeuw... en verspreidden de hongerige noorderlingen zich over alle denkbare siertuintjes in de Kempen, waar ze de dwergmispels en de vuurdoorns en zelfs de rozestruiken kaal plunderden, eens te meer tot vertwijfeling van de merels, die daarmee hun voorraadschuren leeggeroofd zagen. Vele mensen keken raar op bij het zien van die vreemde tjaklijster met haar blauwe kop en stuit, haar vuurbruine rug, haar geelbruin gevlekte borst en haar lange zwarte staart, of van de schuwe koperwiek met haar witte streepjes boven de ogen, haar gestreepte borst en haar roodbruine vleugels. Destijds, toen de bouwvakkers nog luidop droomden van hun vorstverlet en de diamantslijpers in de herfst met ziekteverlof gingen, hadden ze die vogels wel meer gezien op de jaarlijkse tentoonstelling van de ornitologische vereniging in de parochiezaal, maar sedert de afschaffing van de vogelvangst konden ze daar nog uitsluitend exotische vogels, dikwijls zelfs gekke kruisingen ervan, bewonderen. Ook toen trouwens waren de tjakkers en de koperwieken al een zeldzaamheid, omdat die trekvogels doorheen de jaren hun instinkt een beetje aangepast hadden en dus voornamelijk 's nachts door de Kempen trokken. Intussen was de winter zo bar geworden, dat zelfs de dampende open riolen, vroeger rivieren of beken genaamd, dichtvroren. Ook het waterwild, dat niet verrast werd door de ijselijke
vorst en dus niet ter plaatse doodvroor, trok in aller ijl naar het zuiden. Ertoe aangemaand door bijna half Europa en na langdurig overleg met een viertal al even letargische kollega's, die om duistere redenen ook iets in de pap te brokken hadden, verbood de minister van landbouw omstreeks nieuwjaar de jacht op waterwild... Voor de door myxomatose en andere minder gekende dierenziekten zwaar aangetaste jagers in de Kempen kwam deze verordening als een donderslag bij heldere hemel. En ook in sommige obskure, louche en peperdure hotelletjes luidde eensklaps de alarmbel. Vanwaar het kwam, weet ik niet, maar her en der werd in die dagen gefluisterd dat kramsvogels en koperwieken zeker zo lekker waren als kwarteltjes. En plotseling zaten we er middenin: in de jacht op de veelkleurige lijsters uit het noorden. De schoten