| |
| |
| |
Het gelaat tussen de ijsvarens
Erudiete schrijvers, en er lopen er op onze dagen nogal wat rond, houden er omzeggens allemaal een eigen teorie op na omtrent de schrijfkunst, -lust, -jeukte, -kramp... Persoonlijk heb ik me nooit druk gemaakt om dingen die de een schrijversroeping en schrijfzucht noemt en de ander doodverft als schrijfwoede en schrijfzieke eerzucht. Ik ben er mij trouwens tenvolle van bewust, dat zulke bewering mij zwaar in diskrediet brengt bij mijn filozofisch verlichte kollega's, wier diepste bekommernis uitgaat naar het hoe en waarom van de schrijfdaad en naar de technische en taalkreatieve konstruktie van elk magnum opus dat de goden hun ingeven. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat ik er helemaal geen eigen mening op nahoud... God beware me! Het is evident, dat een Kempense levensgenieter als ik zich weleens afvraagt, waarom hij zoveel vervelende, enerverende en eindeloze uren doorbrengt aan de schrijftafel in een muf bureautje. Eerzucht? Was het maar dat! Ik schreef geen letter meer... Gewin? Haha! Bij de dienst der belastingen te Lier willen ze me voor elke effektief verdiende frank ongeveer twee frank in de staatskas doen storten... Neen, die dingen hebben er niets mee te maken. Erfelijkheid? Op één der zijtakken van onze stamboom zit een trappist die ook bouwmeester was, dat is waar, en een grootoom van mij was een zondagsschilder, maar verder onheil heeft de kunstmikrobe nooit aangericht. Idealisme? Er is geen land ter wereld waar idealisme zo tragisch werd en wordt afgestraft als het onze, en dat wist en weet ik ook wel... Neen, de wortels van het euvel zitten elders. Jarenlang heb ik gedacht dat ik de reïnkarnatie was van een troubadour of een rapsode of tenminste een artistiek geobsedeerde, kortom: van iemand die in onheuglijke tijden niet fameus aan zijn trekken kwam en die in de Kempen van vandaag plotseling zijn kans schoon zag. Me verzetten tegen die maniak kon ik niet, ik moest hem alleen maar laten betijen: hij dreef me van het ene
onderwerp naar het andere, zonder oponthoud, zonder verpozing. Over bepaalde mislukkingen maakte ik me dan ook nooit druk: ze waren voor zijn rekening, hij had me maar moeten met rust laten. Jarenlang dus heb ik een vrij zorgeloos schrijversleven geleid, zonder ooit om inspiratie verlegen te zitten, zonder de blijkbaar enorm kwellende vraag naar de zin van mijn doen en laten... En of er dan nu misschien iets veranderd is? Ja, verdomme, ja! En dat allemaal door de schuld van een vrouw... Madeleintje... Zonder dat ik of iemand het wist, is Madeleintje zowat twee jaar geleden in mijn leven geslopen, meer bepaald: op het ogenblik dat ik toen in het
| |
| |
Instituut voor Middenstandsopleiding op de hoek van de Lange Leemstraat en de Brueghelstraat te Antwerpen het lokaal 303 betrad... Daar moest ik die avond de kursus handelskorrespondentie beginnen voor het eerste jaar patroonsopleiding der antiquairs. En onder de kursisten bevonden zich Frans en Marita Pée... Frans met de fysionomie van Albrecht Rodenbach, maar tevens sprekend op de ietwat lijzige filozofische wijze van iemand die het allemaal nu wel bekeken heeft; Marita met het uiterlijk van Elisabeth Taylor in een verjongde editie, en al even kattig en rad van tong als deze filmdiva. Die avond was er niets aan de hand; en ook de volgende avonden van de leergang van dat eerste jaar beperkte onze omgang zich tot vormelijkheid, beleefdheid, vriendelijkheid vanop afstand. Maar als ik er nu goed over nadenk, besef ik dat Madeleintje er toen reeds was... Een jaar geleden ongeveer werd ik ten tweeden male gekonfronteerd met Frans en Marita Pée, ditmaal in de kursus taalvaardigheid. In een reeks van vijfmaal vier lesuren moest elke antiquair van het tweede jaar patroonsopleiding een causerie komen houden over zijn specialiteit - het antikwariaat kan inderdaad alles en nog wat behelzen - en over zijn visie op het negotiëren in deze branche, waarna een debat de improvizatorische kapaciteiten van de spreker diende te reveleren. De kans dat ik die twee nauwer zou leren kennen, was toen omzeggens nog steeds nihil, vermits ik niet het leraarstype ben dat zich gauw laat verleiden tot een naschools babbeltje. Uit hun spreekbeurt kwam aan het licht dat ze gehuwd waren, dat ze studies in de binnenhuisarchitektuur gedaan hadden, dat ze te Eksaarde in een door henzelf gerestaureerde hoeve woonden, en dat ze er een toch wel originele manier van handel drijven op nahielden... Dat zat zo: elke herfst en elke lente meubileerden en stoffeerden zij hun hoeve met alle denkbare antikwiteiten, en deze kollektie werd dan ter plaatse gepresenteerd. Om het
artistiek cachet nog wat op te drijven werd dan aan een hedendaagse plastische kunstenaar de gelegenheid geboden om zijn werken in dit geantiquiseerde milieu te etaleren... Nu is het weliswaar zo, dat ik in de loop der jaren zowat overal in de Kempen en in het Antwerpse schilders en tekenaars en beeldhouwers introduceerde bij de officiële genodigden op de meest uiteenlopende vernissages - zoiets begint met een vriendendienst en vertakt zich algauw in het wilde weg tot diensten aan vrienden van mensen die beweren vrienden van mijn vrienden te zijn - maar nogmaals: de kans dat deze weinig lukratieve hobby van mij Frans en Marita Pée ter ore zou komen was immens klein. Ik houd het er maar bij, dat Madeleintje het allemaal arrangeerde... Ergens moet ik een onvertogen woord laten vallen hebben, of misschien heb ik wat al te impulsief gereageerd op een
| |
| |
woord van één van hen. In ieder geval: op een avond na de lessen spraken ze me aan... Ik kende immers Jan d'Haese, en ook zij kenden Jan d'Haese, wie trouwens kende Jan d'Haese niet? Jan stond bij de wieg van bijna elk plastisch fenomeen in Vlaanderen. Maar Jan kwam de laatste tijd wel meer op zijn pantoffels, met de duimen onder zijn bretellen, ongeschoren en ongekamd naar de vernissages, zodat het meestal gefêteerde publiek zich begon af te vragen, of hij het verschil nog wel kende tussen zijn badkamer en een... galerij. Ter geruststelling van Jan herhaal ik hier nog maar eens dat Madeleintje dat allemaal bekokstoofde, het kan niet anders. Enfin, het lag nooit in mijn bedoeling onder Jans duiven te schieten, voor zoiets draag ik deze onvervalste bard een te grote bewondering toe. Ik zag die duiven tenandere niet vliegen, toen Frans en Marita mij vroegen de debutant Daniël Desitter te komen inleiden op hun volgende open-deurdag. De mensen die mij kennen weten dat ik enorm slecht lieg, uitermate stuntelig uitvluchten bedenk, lobbesachtig verlegen word als ik iets wil weigeren... en ik weet dat ook, zodat ik maar gauw toestemde. Madeleintje moet mij toen al ferm in haar greep gehad hebben... Jammer genoeg viel die herfsttentoonstelling in de winter en ging de opening ervan door op een vrijdagavond toen het Land van Waas ontzettend dik in de nevel zat. Gelukkig anderzijds was de Brielmolenhoeve nog veel mooier dan ik ze me had voorgesteld én bleek het werk van de kunstschilder-beeldhouwer in casu werkelijk de moeite van een nadere kennismaking waard... Ik althans heb het nu eenmaal voor jonge mensen die bescheiden zijn, die het métier pogen meester te worden, en die huiverend van ontzag voor kleuren en vormen pogen gestalte te geven aan iets frappant gewoons. Maar ja: wie ben ik? Er was daar op die opening geweldig veel volk, weliswaar en uiteraard een beetje elitair, maar toch niet té neerbuigend of
té snobistisch. Na mijn nogal entoesiaste toespraak werd ik meegetroond naar het salon, waar mij een plaatsje tussen twee cisterciënzers werd aangewezen. Daar, tussen een glas bourgogne en een whiskysoda, hoorde ik voor het eerst over Madeleintje reppen... En ik ben er nu zeker van, dat Madeleintje de twee paters die avond speciaal gekonvoceerd had om mij op haar spoor te zetten. De grootste pater, die een beetje op Sint-Pieter geleek, vertrouwde me toe dat hij mijn roman ‘Het achtenvijftigste Facet’ gelezen had, en hij wilde mordicus weten wat er nu precies van het meisje dat aan het einde van mijn boek spoorloos verdwijnt, geworden is. Nog voordat ik kon antwoorden, vroeg de andere pater, een doublure van de heilige Aloysius van Gonzaga, me, of ik de geschiedenis van Madeleintje kende... ‘Ha ja! Dat is nu werkelijk een serieuze kluif voor een romanschrijver!’ viel Sint
| |
| |
Pieter hem dadelijk bij. Dus begon de heilige Aloysius te vertellen... Veertien jaar geleden was de Brielmolenhoeve nog bewoond door een oude boer en zijn twee ongehuwde kinderen: een noeste jonkman en Madeleintje. Op een winteravond als deze was Madeleintje bij de buren, eveneens een landbouwersgezin, naar de televisie gaan kijken, zoals ze dat wel vaker deed... Toen ze bij die mensen omstreeks middernacht afscheid genomen had, verdween ze... voorgoed, 's Anderendaags reeds kwamen de lui van de opsporingsdienst in aktie: de hele buurt werd uitgekamd; de door en door kristelijke buurman werd aan de tand gevoeld, verdacht, opgeleid, weer vrijgelaten... Honderden rijkswachters doorzochten, doorwoelden elke vierkante meter grond van het dorp... vergeefs. Intussen waren ook Frans en Marita naar de vertellende pater komen luisteren. Zij beaamden het verhaal, en voegden er zelfs nog aan toe dat ze nooit een steen van de hoeve hadden mogen afbreken of verplaatsen zonder dat ze de rijkswacht hadden verwittigd. Toen de Brielmolenstraat enkele jaren geleden geasfalteerd werd, stonden er steeds mensen van de opsporingsdienst toe te kijken, en in de laatste aardbeientijd nog hadden rijkswachters of militairen een gans veld van de buurman ondersteboven gedolven. Het lot van Madeleintje fascineerde de mensen uit de buurtschap trouwens nog immer zo sterk, dat ze bijvoorbeeld vertelden dat Madeleintje rondspookte telkens als Marita 's avonds in haar cape gehuld door de straat fietste... Iedereen van het gezelschap bleek het er tenslotte roerend over eens, dat ik over Madeleintje eens wat moest schrijven; iedereen, behalve ik natuurlijk. Ik zei het al: ik zit nooit om inspiratie verlegen, mijn alterego programmeert mij als het ware, en die alterego maalt niet om raadselachtige dingen die zich in het midden van de zestiger jaren te Eksaarde afspeelden. Het was daar die avond in de Brielmolenhoeve echt gezellig, amusant. Er werd gedronken en geklonken, gediskussieerd
en gewauweld... zodat het bijna morgen was, toen ik vertrok. Een beetje aangeschoten liet ik me de weg huiswaarts uitstippelen door mensen die al even lichtjes in de wind waren. Er hing zo'n mist over de streek, dat ik ternauwernood mijn wagen terugvond. In de Kempen echter is zulk weder ook een vrij vertrouwd verschijnsel, zodat ik me daardoor niet liet afschrikken. Ik had alle tijd van de wereld, en dus hield ik er een voorbeeldig slakkegangetje op na. Mijn geest herkauwde de gebeurtenissen van de avond, maar al mijn zintuigen waren toegespitst op de weg en de verkeersveiligheid. Dat duurde lang zo, misschien wel een halfuur, tot ik me realizeerde dat ik op onverklaarbare wijze terug voorbij de Brielmolenhoeve reed... Te trots om nogmaals de weg te gaan vragen en geërgerd door mijn stommiteiten begon ik ten tweeden
| |
| |
male mijn zoektocht naar de autosnelweg tussen Gent en Antwerpen. En weer overkwam mij hetzelfde... Ditmaal waren in de Brielmolenhoeve alle lichten gedoofd, zodat me geen andere keuze overbleef dan verder te rijden. Omdat ik nu driedubbel op mijn qui-vive was en zelfs tweemaal uitstapte om een wegwijzer te zoeken, slaagde ik erin de E3 te bereiken. Met een zucht van opluchting schakelde ik in vierde versnelling, koos ik het middelste baanvak en begon ik na te denken over de gekke dwaaltocht die ik in het Land van Waas gemaakt had. Toen ik dat onderwerp ergens in de verste uitlopers van mijn hersenen uitgerangeerd had, begon ik eigenaardig genoeg weer aan Madeleintje te denken... Maar wie schreef er nu over zo'n kapriool van het noodlot, over zo'n volmaakte moord - want dat moest het toch zijn - in die krankzinnig onvolmaakte zestiger jaren een verhaal? Ik niet, bijlange niet, ik... Ik schrok door het geluid van een straaljager die de geluidsmuur doorboort, zag geelrode vonken wegspatten aan de rechterkant van de wagen, gooide het stuur naar links, duwde op de rem, en kwam honderd meter verder op de parkeerstrook tot stilstand... lijkbleek, bevend over al mijn ledematen. Ik stapte uit, zag de dubbele vangrail die mijn leven gered had, monsterde de schade aan het koetswerk. Nog gans ontdaan kroop ik weer achter het stuur. Was ik in slaap gevallen? Neen... Ik was aan Madeleintje aan het denken. Of droomde ik van haar? Ik kan je verzekeren dat zo'n avontuur bepaalde sporen nalaat, een bijna traumatische schrik... Gelukkig ben ik altijd zo geweest, dat ik de ongelukkige dingen in mijn leven in een handomdraai wist te relativeren of te verdringen. En ook nu liet ik in mijn geheugen spoedig nog slechts plaats voor het leugentje om bestwil dat ik thuis opgedist had om de averij aan mijn wagen te verklaren: ik was met de wagen ginder in Eksaarde tegen een inrijpoortje gereden, en dat onding had het koetswerk over de ganse lengte geschramd... Er ging een
dik halfjaar voorbij en ik was de onzalige geschiedenis samen met de rekening van de uitdeuker totaal vergeten, toen Frans en Marita Pée me opbelden met de vraag of ik hen niet wilde vergezellen naar een door de Marnixring op touw gezette avond te Dendermonde, waar de eerste Prudens-van-Duyseprijs zou worden uitgereikt aan Wies Moens. Zoals ik al vertelde ben ik erg slecht in het bedenken van pasklare uitvluchten... en dus ging ik op hun voorstel in. We zaten in het begin van de herfst en het weder was subliem, zodat er van mist nu wel geen sprake zou zijn... Natuurlijk onderschatte ik eens te meer schromelijk het Land van Waas! De voetballiefhebbers zullen zich herinneren dat er begin oktober een belangrijke voetbalwedstrijd te Lokeren stopgezet werd, omdat zelfs de scheidsrechter de bal niet meer zag; wel toen zat ik
| |
| |
daar in de buurt door de mist te ploeteren. Overigens mocht ik niet klagen: de manifestatie op het stadhuis van Dendermonde én de ermee gepaard gaande receptie én het koud buffet achteraf in een restaurant aan het marktplein deden me uur en weersomstandigheden vergeten. Ik had beter moeten weten... Madeleintje had mij nog altijd niet losgelaten, en spande natuurlijk alweer een strik voor de argeloze Kempense schrijver die ik ben.
Omstreeks middernacht vroegen Frans en Marita Pée, of ik nog even meereed tot in Eksaarde; ook Anton van Wilderode - die naar Moerbeke moest - zou bij hen nog een wijntje komen drinken. Nu moet je weten dat Anton van Wilderode in mijn ogen de grootste naoorlogse Vlaamse dichter is, en dat ik - om eindelijk eens nader kennis te maken met dit idool uit mijn jeugd - desnoods een Walpurgisnacht zou getrotseerd hebben. Dus reed ik mee naar de Brielmolenhoeve, waar ik nog een uurtje gezellig kon praten met de aristokratische priester-dichter. Toen Anton van Wilderode echter in de mist verdwenen was, bracht Marita dadelijk het gesprek op... Madeleintje. Ik had immers haar versie over de geheimzinnige verdwijning nog niet gehoord... Madeleintje zou zwanger geweest zijn van een gezellige jonkman uit het dorp. De bewuste avond van haar verdwijning zou ze om raad gegaan zijn bij de buren... Deze door en door kristelijke mensen zouden haar de raad gegeven hebben alles aan haar vader op te biechten. Omdat ze echter als de dood was voor haar patriarchale vader, zou Madeleintje ten einde raad die avond haar toevlucht genomen hebben tot een in de buurt wonende engeltjesmaakster. De ingreep zou faliekant uitgevallen zijn, en de mensen van de engeltjesmakerij zouden haar in allerijl op de eerste de beste plaats in de grond gestopt hebben, waarschijnlijk op een plaats die nu overdekt was met beton. Ter staving van haar teorie voegde Marita eraan toe dat de bewuste engeltjesmaakster enkele maanden na Madeleintjes verdwijning met de stille trom uit het dorp vetrokken was... ‘Als je iets over Madeleintje schrijft, moet je dat weten,’ besloot ze haar verhaal.
‘Maar ik ben niet van zins iets over Madeleintje te schrijven!’ wierp ik geschrokken op. ‘Ik ben geen journalist, geen schrijfbeest...’
Marita keek me eigenaardig aan... Of beeldde ik me dat maar in misschien?
Voor alle zekerheid liet ik me ditmaal door Frans de weg wijzen. Frans immers heeft altijd een heldere kop, Frans kan anticiperen op de twijfels van anderen. Enfin, ik hoef het wel niet te vertellen... Mijn tweede odyssee in het Land van Waas was begonnen, erger nog dan de eerste, veel erger. Het Reinaartpad, Zevenelven, Nonnenbos, Malpertuus... Ik moet erover zwijgen, het koud zweet breekt
| |
| |
me nog uit. Gelukkig heeft mijn wagen een grote benzinetank, anders was ik wel nooit thuisgeraakt. Van één ding echter was ik overtuigd: in het Land van Waas zagen ze me nooit meer, tenzij ik er persoonlijk op klaarlichte dag de wegwijzers mocht gaan plaatsen. Een paar maanden gingen voorbij, en Madeleintje zat weer dik onder het stof, toen Frans en Marita Pée nogmaals telefoneerden... Of ik tijdens de kerstvakantie niet voor een souper naar de Brielmolenhoeve wilde komen? Er zaten toen juist mensen bij mij in de huiskamer en dus antwoordde ik vaag dat ik op die uitnodiging zeker zou ingaan... indien ik vrij was; met deze restriktie achter de hand zou ik me zeker niet vergalopperen. Ze drongen er echter op aan dat ik de datum zou noteren, wat ik tegen mijn zin deed, waarna Marita stelde dat alles dus geregeld was. Ik vergat de uitnodiging... tot ik ze op de vooravond van het souper in mijn zakagenda aantrof. Dus telefoneerde ik naar Eksaarde om te zeggen dat ik grieperig was en om me met veel spijt in de stem te verontschuldigen... maar niemand nam de hoorn op. Honderdmaal ongeveer poogde ik Frans en Marita op die wijze te bereiken... vergeefs. Nu ben ik iemand die nogal gauw aan een schuldcomplex laboreert en die liever over zijn eigen voeten struikelt dan een ander ook maar eventjes voor de voeten te lopen; derhalve reed ik 's anderendaags, weliswaar met de dood in het hart, toch naar ginder. Wat dacht je? Natuurlijk zat het Land van Waas alweer totaal onder de mist. Ik reed verloren als nooit tevoren, kwam ergens op een provinciaal domein terecht, vroeg zesmaal de weg... en arriveerde op de Brielmolenhoeve toen de kreeften al in de soep zwommen en de in wijn bereide haantjes omzeggens afgekloven waren. Er zat daar ook een zekere Harold van de Perre, een plastische kunstenaar, aan tafel. Die man vertelde dat zijn zwangere vrouw hem ooit - als bewijs van liefde, notabene! - vroeg dat hij zijn lievelingshond zou gaan verdrinken.
Toen hij echter die dag ging zwemmen, wilde zijn hond met hem niet mee... Ook Marita diste een kras verhaal op... Diezelfde morgen had zij Frans uitgeleide gedaan tot aan de voordeur, maar haar hond Sloeber, een prachtige brak, glipte eveneens naar buiten. In haar ijver om twee dingen tegelijk te zeggen, riep ze: ‘Frans, in je mand! Dag, Sloeber...’ Omdat ik ook het een en ander met mijn honden had meegemaakt, wilde ik mijn duit in het zakje doen... Precies op dat ogenblik echter vroeg Etienne, een lokale bankdirekteur, mij, of het waar was dat ik een verhaal over Madeleintje aan het schrijven was... Tableau natuurlijk! Ik mompelde verlegen dat ik niet over voldoende informatie beschikte, dat ik eerst de kranten uit die tijd zou moeten raadplegen... Ja, ik weet het, ik weet het wel: dat had ik niet mogen
| |
| |
zeggen, want ook deze Etienne had zijn versie... en dat was de enige juiste én ware vanzelfsprekend. De versie van Etienne stoelde op enkele konfidenties van de brouwer, en wie kon het beter weten dan die laatste? Madeleintje, moet je weten, had bij de dood van haar moeder een stevig pak geld geërfd. Omdat ze thuis zo kort gehouden werd en omdat geen enkele jongen goed genoeg voor haar was, had ze haar toevlucht gezocht in de drank... Hier onderbrak Frans zijn verhaal met de bewering dat hij, bij de verbouwing van de hoeve, een massa lege flessen had aangetroffen in een nis onder het dak. ‘Zie je wel?’ ging Etienne gloriërend verder. Die drank dan kocht ze stiekempjes in ‘De Zwarte Panter’ op Den Briel, waar de smokkelaars hun verzamelpunt hadden en waar de waardin zich - om goedkoop aan boter te geraken - geregeld in haar blootje op de biljarttafel uitstrekte. Die smokkelaars hadden natuurlijk ook geld nodig om boter te kunnen kopen, en in hun handeltje zou Madeleintje haar kapitaaltje geïnvesteerd hebben. Op een bepaald ogenblik echter hadden de smokkelaars tegenslag, hun vracht werd waarschijnlijk in beslag genomen, zodat Madeleintjes centen foetsie waren. Toen ze over deze rampspoed hoorde reppen, moet ze ermee gedreigd hebben het hele boeltje te verklikken, zodat de smokkelaars haar ten einde raad voor eeuwig het zwijgen oplegden... De broer van Madeleintje was enkele jaren later gehuwd met een prostituée uit Zele, had de hoeve - die op zijn naam stond - verkocht, en zat er nu ergens te lande op te wachten tot haar verdwijning zou ‘verdertigen’... Verschillende akkers rond de hoeve hoorden inderdaad toe aan Madeleintje: de buurman-vertrouwensman had die nog steeds in pacht, en - indien haar stoffelijk overschot nergens opdook - zou dat zo nog zestien jaar blijven... Daarmee belandden we terug bij de buurman en was de geschiedenis dus rond. En het was toen dat ik, met
een dikke buik en een lichtjes benevelde geest, beaamde dat ik inderdaad iets over Madeleintje zou schrijven... Je hoeft het natuurlijk niet te geloven, maar het is waar: die nacht reed ik door mist en ontij in één trek naar huis. Het was alsof iemand bezit van mij genomen had, iemand met een enorme kracht en macht, iemand die over mij meer dan tevreden was... En nu, aan de schrijftafel, is Madeleintje nog steeds bij me. Ze heeft me aan veel doen twijfelen, ze heeft me radeloos gemaakt, ze heeft mijn mening over het schrijverschap op losse schroeven gezet... Ik moet er immers voortaan inderdaad ernstig mee rekening houden, dat ik gewoon maar een medium ben, een marionet in de handen van de doden, een banaal werktuig dat de geesten toelaat te kommuniceren met wezens van vlees en bloed... En in de lucide bui waarin ik nu verkeer, weet ik ook wat er precies met Madeleintje gebeurd is;
| |
| |
schrijven is vaak ook helderzien, helderhoren, heldervoelen... Maar mag ik dat wel vertellen? Neen... Madeleintje waakt over haar geheim. Sommige mensen verdienen een tweede kans. Als die mensen dit verhaal lezen, weten ze wat ik bedoel, vernemen ze de boodschap die Madeleintje hun wil kenbaar maken... Het is een boodschap van verzoening, vergiffenis, hoop en geloof in de toekomst... Hier sloot ik daarstraks mijn verhaal af om een wandeling te maken door de sneeuw. Langs de gevel van een boerderij niet ver van de Nete werd eensklaps mijn aandacht getrokken door een vreemd verschijnsel... Tussen de ijsvarens op een ruit van de stallingen ontwaardde ik het gelaat van een jonge vrouw. Madeleintje! flitste het door mijn hoofd. Ik trad nader en monsterde gefascineerd de grijze ijstekening. En toen - ik zweer het - was er eensklaps een glimlach in dat gelaat, zó innemend, zó vriendelijk... Voor zo'n glimlach zou ik wel te voet naar het Land van Waas trekken.
|
|