ik na de middag tot daar kwam... Zelfs haar kinderen leden met de hond mee...
Even na de middag reed ik naar Lille. Ik vond Nigra in de werkkamer van de veearts. Hij lag in zijn mand bij de radiator. Toen ik het vertrek betrad, stond hij moeizaam op, te ziek zelfs om met zijn staart te kwispelen. Over zijn kaal geschoren onderlijf liep een grote, door een ontsmettingsmiddel rood geverfde, snede. Hij jankte zachtjes ten teken van herkennen... ‘Wat nu?’ vroeg ik met een krop in de keel.
‘Hij lijdt veel,’ zei de veearts voorzichtig. ‘Vanuit Gent hebben ze bevestigd wat ik vermoedde... Het gehalte ureum in het bloed wordt hem fataal. De verdoving maakt het nu enigszins draaglijk voor hem...’ Het woord eutanasie brandde hem op de lippen, maar hij sprak het niet uit.
‘Ik moet het thuis gaan vragen,’ zei ik moeilijk. ‘Ik ben over een uurtje terug.’
Hij knikte, en deed me uitgeleide zonder een woord te zeggen.
Een uur later was ik daar terug, mét mijn huisgenoten. De veearts wachtte ons op, en bracht ons naar zijn werkkamer. ‘Hij slaapt,’ zei ik, terwijl ik bij Nigra neerknielde. Ik streelde hem over de kop, die was koud. Ik beroerde zijn onderlijf, ook dat voelde kil aan. Alleen zijn borst was nog warm. Aan de nek voelde ik dat de rigor mortis reeds begon in te treden. ‘Hij is dood,’ fluisterde ik.
‘Gestorven in zijn slaap,’ troostte de veearts. ‘Ook zonder die heelkundige bewerking zou hij nu gestorven zijn...’
‘We hebben alles gedaan wat we konden,’ suste ik mezelf en de mijnen, schor.
‘Wat zijn we je verschuldigd, meneer?’
‘Niets,’ zei de veearts.
‘Ja, maar...’ Ik keek de man verbaasd aan.
‘Ik wil geen geld voor dingen waartegenover ik machteloos sta.’
‘Jammer, dat het boek er nog niet is... Maar wacht even. In de wagen ligt nog een eksemplaar van mijn roman “De wilde Katten”...’ Ik ging het boek halen, en schreef erin dat ik hem bedankte voor de zorg die hij besteed had aan mijn beste vriend.
De veearts was zichtbaar ontroerd, en riep er zelfs zijn vrouw bij.
Ik vermeed het angstvallig, te vragen wat hij met het kadaver ging doen.
‘Je haalt de mand en de halsband maar eens op,’ zei hij, toen hij ons uitliet. ‘Goed?’
Ik knikte. Toen we thuiskwamen, vonden we een groot pak voor de deur van de veranda waarin Nigra bijna negen jaar gewoond had. De auteurseksemplaren van ‘Een Merel met lange Oren’ waren ein-