iets gebeurd?’ vraag ik bezorgd. Ik neem haar bij de elleboog en help haar terug door het grijsgele zand naar de vochtige geribbelde vlakte langs het water.
‘Je had gelijk’, fluistert ze na een poosje.
‘In welk opzicht?’
‘Tony Geiser is een schoft.’
‘Ik wilde je maar verwittigen,’ zeg ik een beetje bitter. ‘Ze vertelden het me met zoveel evidentie dat ik... bang voor je werd. Dus... van de plaatopnamen komt niets terecht, neem ik aan?’
‘Gisteravond ging ik bij hem thuis repeteren, en toen heeft hij me... aangerand.’
Ik knijp in haar elleboog en blijf staan. De tranen rollen op haar jukbeenderen. Ik neem mijn zakdoek en duw hem in haar hand. ‘Heeft hij je... verkracht?’
‘Dat niet,’ snikt ze. ‘Ik kon me verweren... Ik riep, en toen klopte er iemand op een muur of op een deur, en toen kon ik weglopen... Ik moest er met iemand over kunnen spreken, en daarom ben ik naar hier gekomen... in de hoop dat ik je misschien zou ontmoeten.’
Haar woorden ontroeren me en temperen de woede die me dreigt te overweldigen. ‘Het was niet moeilijk te zien en te horen dat het hem om wat anders dan je zangtalent te doen was,’ zeg ik grimmig. ‘Gelukkig ben je heelhuids uit dat avontuur gekomen... Wees maar gerust: hij zal er zich wel voor hoeden zich nog op een zangwedstrijd te vertonen waaraan jij deelneemt!’
‘Ik geef het op,’ zegt ze terwijl ze mijn zakdoek teruggeeft.
‘Vanavond treed ik op in Monnikenheide, dat is een oord voor mentaal gehandikapten, te Zoersel. Het zal de laatste keer zijn dat ik op een podium kom.’
‘Dat zou kinderachtig zijn, Estella,’ zeg ik nogal schamper.
‘Vergeet niet dat je me een tekst gevraagd hebt... Wel, ik heb die gemaakt. Zou het niet ondankbaar zijn indien je me nu in de steek liet?’
Ze glimlacht door haar verdriet heen. ‘Ja, dat zal wel.’