‘Daar zijn kloosterzusters, maar ik weet niet tot welke orde ze behoren...’
‘En je bent er zeker van dat hier nooit Zusters van Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid geleefd hebben?’
‘Ja... Wij zijn trappistinnen... Dit klooster werd gesticht door...’ Ze kan haar zin niet afmaken want op dat ogenblik begint achter mij een bestelwagen te klaksonnen.
Ik rijd tien meter verder, tot vlak tegen een vuurdoornstruik. Er is ruimte genoeg nu om te passeren, maar het nonnetje heeft de bestuurder aangesproken en ze wijst naar mij. Ik stap uit mijn wagen en ga op hen toe. TRAPP staat er in grote witte letters op de lichtblauwe bestelwagen, en: SHAMPOO - BADSCHUIM. De chauffeur is een verschrompeld mannetje van bij de zeventig jaar, hij draagt een kraakwitte apotekersjas. ‘Meneer Walbers is onze hoofdvertegenwoordiger’, zegt het nonnetje trots, ‘hij kent de streek op zijn duimpje...’
‘Ha, ja...’ aarzel ik.
Het mannetje begrijpt mijn verwarring meteen, want hij verklaart: ‘Ik ben een gepensioneerde onderwijzer, meneer, maar ik kan niet stilzitten, en daarom bestel ik de kosmetische middelen die door de trappistinnen worden vervaardigd.’ ‘Heb jij ooit gehoord van een klooster van Zusters van Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid hier in Brecht?’
‘Ja... ja! Dat klooster stond op een boogscheut van de kerk. In mijn jeugd was dat nog een ruïne, alleen de kapel stond nog overeind. Na de oorlog echter, en in Brecht werd verwoed gevochten, stond er geen steen meer op de andere. En nu... nu begint de nieuwe wijk, die daar destijds uit de grond rees, ook al oud te worden. Is meneer misschien een historicus?’
‘Niet precies, neen, maar een zuster van mijn betovergrootvader is daar in het klooster geweest, en ik interesseer me nogal voor mijn voorgeslacht.’
Het mannetje wrijft met zijn rechterwijsvinger de traanklontertjes uit zijn ogen. ‘Dan kan ik je helpen’, zegt hij. ‘Je