't Gereformeert gezangboek over de voornaamste gevallen en waarheden van 't Christendom
(1712)–François Halma– AuteursrechtvrijOp de zangwyze van den XV Psalm. P. 258.Wel hem die door begeerlykheit
Tot ’s naastens goedt niet word’ ontsteeken,
Die door gewelt en slinx beleit
Zyn erfbezitting niet verbreidt,
| |
[pagina 388]
| |
Noch huis vergroot door valsche streeken!
2 Die, door de geldtzucht niet verblindt,
Zyn handt niet slaat aan ’s naastens have,
Noch immer zich iets onderwindt,
Waarin hy t’onrecht voordeel vindt,
Opdat hy ’s naastens nadeel staave.
3 Geen openbaare rovery,
Door schendinge van ’s Heeren wegen,
Tot overlast der Staatvoogdy,
Staat immer in het menschdom vry,
Aan iemant straffeloos te pleegen.
4 Ook geenen diefstal, die door kracht
Geschiedt, met wanden door te breeken:
Want d’Ovrigheit heeft zelf de magt,
Om in het menschelyk geslacht,
Die snoodheit met de doodt te wreeken.
5 Doch, naar het oogwit van de Wet,
Word zulk een quaad niet slechts veroordeelt;
Maarz’ acht den mensch te zyn besmet
Met dievery, als hy niet let
Of hy door onrecht zich bevoordeelt.
6 Het Onrecht heetmen in ‘t gemeen,
Waardoormen uitbeeldt slinkse gangen,
Die onzen evenmensch vertreên;
Of datmen hem geeft geldt te leen,
En hem met woekerwinst komt prangen.
7 ‘t Zy datmen ‘t met gewelt verricht,
Of schyn van recht, dat hem benevelt,
Met munt, of maat, of valsch gewigt,
Het geen niet blykbaar is voor licht,
Waardoormen hem zyn goedt afknevelt.
8 Vervalschinge van koopmans goedt,
‘t Zy door verandering der waaren,
Of datmenze verzwaaren doet,
Is ook een schennis, die ‘t gemoedt
En Godt voor dievery verklaaren.
| |
[pagina 389]
| |
9 Al ‘t geen dan Godt heeft afgekeurt,
Om onzes naastens goedt te stroopen,
Waardoormen recht en trou verscheurt,
En daar d’Onnozelheit om treurt,
Zal elk met straf by Godt bekoopen.
10 Hoewelmen ook schynt Heer te zyn
Van zyne goederen en gaven;
Zoo magmen onder geenen schyn,
Noch quistelyk, door pracht, of wyn,
Zichzelven armoedskuilen graaven.
11 Dus moetenw’ onzes naastens nut
Voortzetten, naar ‘t geen wy vermogen,
Zoodatmen zyne rampen schut,
En hem verstrekk’ een vaste stut,
Als hy door scha word neergebogen.
12 Gelyk elk wenscht dat zich geschied’
In allerlei gelegentheden,
Wanneer wy vallen in ‘t verdriet,
En ons ‘t Geluk den rugge biedt,
Zoo moetmen doen zyn medeleden.
13 Gelyk wy wenschen, datmen recht
Met ons in alle zaaken handle,
Zoodat ons niet word’ voorgelegt,
Dan daar de trou aan is gehecht;
Zoo eischt zulks datmen eerlyk wandle.
14 Dat niemant dan een mensch verkort’,
Schoon zich de kans mogt schoon vertoonen,
Waardoormen ligt wordt aangeport,
En ‘t gierig hart geprikkelt wordt:
Want Godt zal ‘t onrecht niet verschoonen.
15 Men neem’ ook arbeidt by der handt,
Om den nootdruftigen te sterken,
Door leet en tegenspoedt vermant:
Want zeker, zulker onderstant
Is als de kroon der goede werken.
| |
[pagina 390]
| |
16 Men weet’ ook dat verkregen goedt
Met onrecht, nimmer word gezegent,
En knaging wekt in ‘t snood gemoedt;
Ia, dat het in het derde bloert,
Naar ‘t zeggen, zaelden word bejegent.
ZIELZUCHT.
17 Wie, Heer, zal voor uw aanschyn staan?
Op wien laatg’ uwe liefde stroomen,
Om in uw heiligdom te gaan,
Verheven boven zon en maan,
En tot uw zaligheit te koomen?
18 ‘t Zyn zulken, die, oprecht van geest,
De deugdt en heiligheit beminnen,
Die, voor de wereldt onbevreest,
Steeds zoeken eerst en allermeest
Om ’s hemels heerlykheit te winnen.
19 Geef, Heer, dat ik my nooit bevlekk’
Om ‘t goedt door onrecht te vermeeren,
Of dat de geldzucht in my wekk’
Dat ik ooit myne handt uitstrekk’
Om ’s naastens goedt tot my te keeren.
20 Geef dat myn hart zy vergenoegt,
Opdat ik nimmer word’ ontsteeken
Tot iets, (waardoor ‘t geweeten wroegt)
Datg’ anderen hebt toegevoegt,
‘t Zy door gewelt, of looze streeken.
| |
[pagina 391]
| |
*****
21 Gy lieft, ô Heer, gerechtigheit,
Opdatmen yder ‘t zyne geeve,
En dat ons goedt door slinx beleidt,
Noch dievery word’ uitgebreidt,
Maar elk genoegt in ‘t zyne leeve.
22 Bewerk hier toe ons zwak gemoedt,
O Heer, door uwe kracht van boven,
Opdat gy ‘t voor begeerte hoedt,
Die onverzaadlyk is naar goedt,
Om onzen naasten te berooven!
|
|