't Gereformeert gezangboek over de voornaamste gevallen en waarheden van 't Christendom
(1712)–François Halma– AuteursrechtvrijOp de zangwyze van den XXXII Psalm. P. 183.Maar wat kan ons ‘t geloof der waarheit baaten?
Wat geeft het dat wy ’t voetspoor niet verlaaten
Waarop de Kerk haar grondtvest is gesticht,
Met kracht bestraalt van ’t Evangelilicht?
Wat baat het datw’ in Iesus naam gelooven?
Hem voor den Zoon erkennen, die van boven
Gezonden is, door ’s Vaders hoog bevel,
| |
[pagina 262]
| |
Tot Middelaar, naar ’t eeuwig raadtsel?
2 Wanneer wy ’t stuk aandachtig overweegen,
Is hier, voorwaar, het alles aan gelegen:
Want hier aan is ons eeuwig heil verknocht,
Dat wy zyn tot zyn eygendom gekocht,
Door Iesus bloet, als ’t offer der voldoening,
Dat Godt ontfangt, als waardig tot verzoening
Voor al dee schuldt van ’t menschelyk geslacht,
Zoodatze nooit tot straffe wordt gedacht.
3 Hoe streelt ons dan het voordeel in ’t gelooven,
Waarvan ons nooit een schepsel kan berooven,
Dat wy voor Godt in Christus zuiver staan,
Als die voor ons heeft Godes recht voldaan!
Wy worden, (’t geen rechtvaardiging betekent)
In Christus voor rechtvaardigen gerekent,
Naardien hy zig tot Borge heeft gestelt
Voor ’t menschdom, en des Satans magt gevelt.
4 Ik heb alleen in Iesus recht ten leven,
Dies zal ik ook door hem ten hemel streeven,
Want door zyn doodt is my het recht verdient
Dat Godt nu is myn Vader en myn vriendt.
Godt komt my, als d’Orakelbladen spellen,
Tot erfgenaam van zyne goedren stellen,
Zyn eeuwig ryk, in Christus ons belooft,
Die daarom is myn Heilant, Heer, en Hooft.
I Ruste.
5 Doch laat ons eens aandachtig onderzoeken,
Het geen ‘er staat in Godts gewyde boeken
Van ’t wigtig stuk, zoo waard te zyn verklaart,
Hoe Godt den mensch in zyne vierschaar spaart:
Hoedat hy wordt beschonken met het voordeel,
Dat Godt hem houd rechtvaardig in zyn oordeel,
Zoodat hy, schoon doemwaardig in der daadt,
Rechtvaardig voor des Hoogstens recht bestaat.
| |
[pagina 263]
| |
6 Hier mogen wy de zegevaan opsteeken.
Hier voeren wy het overwinningsteken
Voor Godes zaak, op d’onverwrikbre rots,
De dooling en het ongeloof ten trots.
De ketter mag het waar geloof belastren,
En naar zyn’ zin hersmeeden en verbastren;
De waare Kerk, voor al die vonden doof,
Bouwt al haar heil op Christus door ’t geloof.
7 Alleen ’t Geloof is ’t middel der behouding,
’t Geen Christus doodt (nooit krachtloos door verouding)
Verheugt beschouwt als ’t offer voor de schuldt,
Waardoor hy heeft den eisch der wet vervult.
’t Geloof alleen kan zich naar Iesus strekken,
Om, als de handt, het goede naar zich te trekken,
Verworden door zyn dierbaar offerbloet;
’t Onwisselbaar en eeuwigdurend goedt.
8 ’t Is door ’t geloof dat wy ons heil verwachten,
Waardoor wy ’t al verwinnen en verachten
Dat ons bespringt in ’t renperk naar omhoog.
Door ’t waar Geloof, het rechte zielenoog,
Beschouwen wy den hemel en zyn glanssen,
Ia vliegen zelfs hierdoor naar ’s hemels transsen,
Wanneer de ziel met Iesus wordt vereent,
Die al haar kracht en licht van hem ontleent.
II Ruste.
9 Schoon my dan door ’t Gewisse wordt verweten,
Dat ik dikwyls heb mynen pligt vergeeten,
En Godes wet niet naar den eisch vervult,
Waardoor ik leg belaaden met de schuldt,
Zoo Godt my in my selven komt beschouwen;
‘k Zal echter door ’t Geloof op hem betrouwen,
Dat hy my niet zal handelen naar ’t recht,
Maar naar gena, als hy heeft toegezegt.
10 Ia, schoon ik ben geheel van Godt geweken,
Zoo menigwerf in myn bedryf gebleken,
| |
[pagina 264]
| |
En dat ik, door begeerlykheit verleidt,
Gewandelt heb in ongerechtigheit,
Zoodat ik heb Godts heilverbondt verlaaten,
En ben geneigt om Godt en mensch te haaten;
Zoo word ik noch in Christus vrygekent,
Als zich myn ziel, geloovend’, tot hem wendt.
11 Om Iesus doodt en onwaardeerbaar lyden
Komt Godt my van de schuldt en straf bevryden.
Dat Iesus aan ’t vervloekte kruishout hing,
Strekt my ten grondt van myn rechtvaardiging.
Godt spreekt my vry uit loutere genade,
Opdat my geen verdoemenisse schaade:
Naardien hy denGa naar voetnoot(a) godtloozen vry verklaart;
Zoo zonneklaar in ’t Woordt geopenbaart.
12 ‘k Verdiende niet by Godt door myn bedryven,
Dan eeuwiglyk van hem vervreemt te blyven;
Nochtans schenkt hy in Iesus my het heil,
De zaligheit, ver boven maat en peil
Van ’t geen wy hier van ’t aardtsche goedt bevatten.
Ia, schoon ik ben genegen uit te spatten
Tot alle quaadt, en wederspannigheit,
Noch wordt ik in Godts vierschaar vry gepleit.
III Ruste.
13 My wordt de doodt des Heilants toegewezen,
Waardoor ik doodt noch oordeel heb te vreezen.
Godt ziet my aan in Iesus aangezicht,
Als die voor my het alles heeft verricht
Het geen ik was aan ’s Hemels recht verschuldigt.
En schoon ik ’t quaadt zeer heb vermenigvuldigt,
Naardien ik heb de gansche wet ontwydt;
Zoo scheldt my Godt, om Iesus, alles quyt.
14 Godt komt my zoo in zynen Zoone reeknen,
Als of ik, naar gewiss’ en klaare teeknen,
My nimmermeer vergreepen had voor hem,
Of was gespat van zyn Orakelstem,
| |
[pagina 265]
| |
Zoodat ik nooit in misdryf was gezonken.
Ia, Christus wordt my zoo van Godt geschonken,
Dat alles wat hy heeft in ’t vleesch verricht,
Gerekent wordt als myn’ volbragten pligt.
15 ‘k Moet Iesus my dan door ’t geloof toepassen,
(’t Geen in myn ziel tot heiligheit moet wassen)
Door wien ik heb de vryspraak in Godts recht.
Doch dit geloof wordt zoo niet uitgelegt,
Dat het gelyk een werk komt in Godts oordeel,
Waardoor het strekt tot ons behoudt en voordeel;
O neen: de kracht van Iesus offerbloet
Is ’t geen alleen by Godt de schulden boet.
16 Door Iesus, aan ’t vervloekte hout gestorven,
Is my alleen de zegening verworven
Van Abraham, gedaalt op zyn geslacht.
Hy heeft voor my den eisch der wet volbragt,
Waardoor hy ’t vier van ’s Hemels gramschap bluschte.
’t Is door ’t Geloof dat ik op Iesus ruste,
Zoodat ik hem erken als Middelaar,
En Heilant van zyn uitverkore schaar.
ZIELEZUCHT
17 Genadig Godt en goedertieren Vader,
Die ons uw heil schenkt uit uw goedheits ader,
Wy houden vast dat onze mondt beleydt,
Dat gy alleen de Godt van ’t menschdom zyt.
| |
[pagina 266]
| |
Koom in ‘t geloof der waarheit ons te hulpe,
Opdat ons nooit het Ongeloof bestulpe.
Geef dat wy met uw kracht zyn aangedaan,
Om in ’t Geloof onwankelbaar te staan.
18 Maar, Heer, die ons ’t geloove hebt gegeeven,
Geef dat wy hier zoo door ’t geloove leeven,
Dat het ons baat tot heil en zaligheit,
Ons in het kruis van uwen Zoon bereydt.
Geef dat het tot rechtvaardiging verstrekke
Van onze ziel, opdat haar Iesus dekke
Met zyn verdienst’ in ’t opperste gerecht,
Waaraan gy hebt het eeuwig heil gehecht.
19 Alleen ’t Geloof kan ons rechtvaardig maaken,
Wanneer wy uw geduchte vierschaar naaken,
Rechtvaardig Godt; dat op den Heilant rust,
Als die eens heeft uw gramschapsvier gebluscht.
Dies zoeken wy alleen ons heil te vinden
In Iesus doodt; aan wien wy ons verbinden,
Door ’t waar Geloof, het Ongeloof ten trots,
Als onzen Borg en onbeweegbre Rots.
20 Wy konnen, Heer, het voor u niet verbergen,
Dat wy veelmaals bestonden u te tergen,
Door misbedryf en schending uwer wet,
Waar tegen wy ons hebben aangezet,
Zoodat wy gansch verbastert zyn van zeden.
Wy hebben uw geboden overtreeden,
Zoo dat ‘er geen van ons gehouden zyn,
En al ons doen maar was een glimp en schyn.
| |
[pagina 267]
| |
21 In nedrigheit zoo durvenw’ echter wachten
Datg’ in genâ ons zult rechtvaardig achten,
Om Iesus wil en zyn rechtvaardigheit,
Wiens bloet voor ons in uwe vierschaar pleit.
Hy heeft volbragt het geen wy schuldig waren;
Wil ons in hem, ô Godt, dan vry verklaaren:
Hy leedt den doodt aan ’t kruis in onze steê,
Waardoor hy uw gerechtigheit voldeê.
22 Op iesus bloet staat al ons zielbetrouwen.
Op iesus, dien wy door ’t geloof beschouwen,
Verlaatenw’ ons ten vollen met ons hart.
Hy is alleen de Heeler onzer smart.
Uit Iesus doodt verwachten wy het leven:
Hiertoe, ô Godt, hebtg’ uwen Zoon gegeeven,
Zoolange van de Vaderen verwacht,
Als Middelaar van ’t menschelyk geslacht.
|
|