't Gereformeert gezangboek over de voornaamste gevallen en waarheden van 't Christendom
(1712)–François Halma– AuteursrechtvrijOp de zangwyze van den CXXXIX Psalm. P.176Het leerstuk van den Heilgen Geest,
Als Godt van eeuwigheit geweest,
En die 't heelal geschapen heeft,
Ia 't gansche schepzel 't leven geeft,
Staat ons godtvruchtig op te zingen,
In heilige bespiegelingen.
2 De Geest, naar 't licht der heilge blaên,
De derd' in order van bestaan,
Is met den Vader en den Zoon,
Aanbiddelyk in zyn Persoon,
En eeuwig van het zelve Wezen,
Als Godt van eeuwigheit geprezen.
3 Zyn Godtheit blykt ons zonneklaar,
En maakt met kracht zich openbaar
In 't Goddlyk Ga naar voetnoot(a) werk by hem verricht,
| |
[pagina 246]
| |
Als hy de wereldt heeft gesticht,
Met al d' onmeetbre hemeltranssen.
Hel blaakende van schitterglanssen.
4 Godts wezen blyft het zelv' altyt,
Als Godt die geen verandring lydt,
Drieëenig, Vader, Zoon, en Geest;
Dierwyze 't allen tyt gevreest,
Op 't woordt van 's Hoogstens openbaring,
Naar d' outst' en zekerste verklaring.
5 Godts Geest Ga naar voetnoot(b) vertoont zichoveral;
In 's hemels kring en 't aardtsche dal:
Zyn alomtegenwoordigheit
(Schoon wezentlyk niet uitgebreidt)
Blinkt in het Zuiden en het Noorden,
Gelyk aan d' Oost-en Westerboorden.
6 Geen schuilplaats is 'er ook zoo dicht,
Verborgen voor zyn aangezicht,
Waarin zyn rein gezicht niet straalt.
Godts Geest wordt in geen plaats bepaalt,
Want, Ga naar voetnoot(c) waar de mensch zich mag versteeken,
Hy is in alle wereldtstreeken.
I Ruste.
7 Zoo heeft hem Ga naar voetnoot(d) Israël vergramt,
Dat hy, in toornigheit ontvlamt,
Het wreevlig volk niet heeft verschoont:
Maar t' zamen zyne wraak getoont
Die hem, in 't morren, smart aandeeden,
Hun straffend' in hun booze zeden.
8 Hy is de Geest ook van de Kerk,
Ga naar voetnoot(e) De Heer des oogsts, die 't heilig werk,
En leeraarampt daar in bestelt,
Gelyk van Ga naar voetnoot(f) Paulus wordt gemeldt,
En Silas, door hem uitverkoren
Om 't Evangeli te doen hooren.
9 Hy, als de Geest in Iesus ryk,
| |
[pagina 247]
| |
Is nevens hem aanbiddelyk,
Zoo klaar te zien in ’t Doopzelbadt,
Dat zekerlyk dees’ eer bevat,
In ’t heilig formulier te vinden
Daarw’ ons aan zynen dienst verbinden.
10 Want Vader, Zoon, en Heilige Geest,
Staan hier (hoe datmen ’t draait en leest)
Gelyk in naam en waardigheit,
Tot wien wy worden opgeleidt
Door ’t Doopzel, om hem aan te kleeven,
Als Godt van zaligheit en leven.
11 Hy is de Trooster die ons sterkt,
En in ons ’t niewe leven werkt:
Die op zyn Kerk de gaven straalt,
Daar zy zoo luisterryk meê praalt;
De hemelgaven, zoo begeerlyk,
En voor de waarheit onwaardeerlyk.
12 Die gaven flonkeren door haar kracht,
Door Iesus, op ’t ontaar geslagt,
Als steenen op Aârons borst,
Zoodat de Godtsdienst wordt ontschorst,
Ga naar voetnoot(g) Door Moses kerkgebaar verduistert,
En door den Geest weêr opgeluistert.
II Ruste.
13 Ga naar voetnoot(h) Tot eenen Geest zyn wy gedrenkt,
Dien Godts ons in zyn liefde schenkt,
En ons genadig meededeelt:
Die ons vernieuwt naar Godes beeldt,
En ons den Heilant in koomt lyven,
Om eeuwig hem getrouw te blyven.
14 Hy stort in ons den liefdegloet,
Den waaren vree in ons gemoedt.
Hy geeft ons kennis in ’t verstandt,
Waardoor de Waarheit, in’t verbandt
Der Wet en Evangeliseering,
| |
[pagina 248]
| |
Ons noopt en prikkelt tot bekeering.
15 In ons verwekt hy ’t waar geloof,
Zoodatmen, voor de valsheit doof,
De waarheit in haar kracht beschouwt,
Waardoormen zich op haar betrouwt,
Om, ’t zy in ’t sterven, of in ’t leven,
Nooit van haar gronden af te streeven.
16 Hy zet ons moedt en krachten by
Om kloek te houden Iesus zy,
En stort ons heiligheit in ’t hart.
Hy heelt ons van der zonden smart,
Om, vry van snoode misbedryven,
Vereenigt met ons Hoofdt te blyven.
17 Hy troost ons in verlegentheit;
En als de Boosheit laagen leit,
Om ons te brengen in den strik,
Komt hy, opdat hy ons verquikk’,
En sterk’ in alle zwarigheden,
Daar onze ziel van wordt bestreden.
18 Dus wykt hy nimmer van ons af,
Maar blyft ons by tot aan het graf,
Ia zelf tot in all’ eeuwigheit:
Totdat wy, voor Godts troon geleidt,
Den lof des Heeren eeuwig zingen,
Met eindelooze hemelingen.
ZIELZUCHT.
19 O Heilge Geest, die alles schiep,
Den hemel, d’ aard’, en ’t grondloos diep,
Die door uw goddelyke kracht
| |
[pagina 249]
| |
Godts zoon hebt in het vleesch gebragt,
Geef ons godtvruchtig te bemerken
Uw Godtheit uit uw groote werken.
20 Uw glorieryke Majesteit
Is door al ’t wereldtruim verspreidt,
Als die in alle dingen straalt.
Uw wezendheit word niet bepaalt:
Want niets kan zich uw magt ontrekken,
Noch zich voor uw gezicht bedekken.
21 Wy zyn gedoopt in uwen naam,
Uw kracht alleen maakt ons bequaam
Om Godt te kennen in ’t gemoedt.
Gy past ons toe het zalig goedt
Door Iesus voor zyn kerk verkregen,
En leidt ons in des Heeren wegen.
22 Wy eeren u, ô Heilge Geest,
Als die ons zielgebrek geneest,
Godt met den Vader en den Zoon.
Dat in ons uw genade woon’,
Die nooit het quaadt in ons gehenge,
En ons tot Godts gemeinschap brenge!
*****
23 O Geest van Godt, sterk ons geloof,
Opdat wy nimmer zyn ten roof
Van doolingen en kettery.
Geef dat ons leven heilig zy,
Opdat wy Godt en Christus leeven,
En vierig naar den hemel streeden!
24 Ontsteek, ô Geest, in ons den gloet,
Waardoor de liefde wordt gevoedt
Tot Godt, en al wat hemelsch is.
| |
[pagina 250]
| |
Geef in ons het getuigenis,
Dat wy in Christus zyn verkoren,
En Godt als kindren toebehooren.
|
|