't Gereformeert gezangboek over de voornaamste gevallen en waarheden van 't Christendom
(1712)–François Halma– AuteursrechtvrijOp de zangwyze van den CX Psalm. P.172.De Heilant, die ten hemel is gevaaren,
Zit nu vol eer aan 's Vaders rechte handt;
Opdat hy zich zou als het Hoofdt verklaaren,
Van zyne Kerk, die hy op aarde plant.
2 Hy is van d' aard' ten hemel opgeheven,
Opdat hy zich vertoon' als Oppervorst,
Dien 't schepzel met ontzagh moet eere geeven,
Als die 't gebiedt van aard' en hemel torst.
| |
[pagina 240]
| |
3 De Vader heeft hem met deez' eer beschonken,
Als zynen loon verdient door zyne doodt,
En voor 't gevoel van 's Vaders gramschapsvonken,
Waardoor hy ons de zaligheit ontstloot.
4 Hy is het Hoofdt van zyne Kerk geworden,
Als Koning tot den rykstroon opgeleidt,
Nadat hy eerst, naar Melchizedechs orden,
Als Priester, had het ryk voor zich bereidt.
5 Nu moet het al zich voor hem nederbuigen,
Naardien hem Godt den scepter heeft betrouwt;
't Moet alles van zyn Majesteit getuigen,
Als die zyn Kerk door zyne kracht behoudt.
6 Laat nu de Hel van spyt en boosheit zwellen,
zy legge vry al haare list te werk;
Dit zal het ryk van Iesus niet ontstellen,
Als die haar valt met zyne kracht te sterk.
7 De Vader heeft hem alle magt gegeeven,
De Heerschappy die alles overmag:
Dies moet voor hem de gansche wereldt beeven,
En in geloof erkennen zyn gezagh.
8 Het oordeel hangt alleen van zyne lippen,
Als Rechter en Gebieder van 't heelal:
Dien nimmer iets in 't vonnis kan ontslippen,
En voor wiens bank het al verschynen zal.
I Ruste.
9 O heilzaam nut dat hierin wordt gevonden!
O heilzaam nut voor 't menschelyk geslacht!
O balsem tot geneezing onzer wonden,
Ons door deez' eer van Iesus toegebragt!
10 Den Heilgen Geest zendt hy ons uit den hoogen,
Waardoor hy ons zyn hemelgaven schenkt,
En onze ziel, door 't hemelsch licht bewogen,
Niet anders dan het hemelsch bedenkt.
11 Hy werkt in ons 't geen hem is welbehaaglyk,
Zoodat wy Godt beminnen in 't gemoedt,
| |
[pagina 241]
| |
Hoewel hy ons vindt yverloos en traaglyk
In 't zoeken van het onvergangbaar goedt.
12 Hy spoort ons aan om 't levenspadt te volgen,
En smoort in ons all' aardtsche liefd' en lust;
Zoodat wy, in de Godtheit als verzwolgen,
In haar alleen genieten waare rust.
13 Maar ook de Heer, de Koning zyner Kerke,
Bewyst aan haar zyn Goddelyke kracht,
Opdat hy haar voor 's vyandts laagen sterke,
En datze nooit gansch t' onder zy gebragt.
14 Laat vry de Hel en 's wereldts magten woeden,
Als in verbant geschaart tot haar bederf,
De Heer zal haar met zynen ryksstaf hoeden,
Als zyne bruidt, zyn eigendom en erf.
15 Hy, op den top der heerlykheit gestegen,
Als Godes Zoon, vol kracht en majesteit,
Zal toonen, als zyn erfdeel is verlegen,
Dat hy 't zyn hulp en bystant heeft bereidt.
16 De Heilant zal den zynen zoo bewaaren,
Dat niemant hun zal rukken uit zyn handt;
Zyn almagt dekt en hoedt hen in gevaaren,
En veiligt hen voor allen tegenstant.
II Ruste.
17 Doch laat ons nu 't gericht eens overweegen,
Het geen de Heer zal houden in de lucht,
En welk een troost ons daarin is gelegen;
't Gericht waar naar het gansche schepzel zucht.
18 D' Almagtige zal eens de Verschaar spannen,
Voor levenden en dooden te gelyk,
Om alle leet van d' aarde te verbannen,
Tot staving van zyn eeuwig Koningkryk.
19 't Bazuingeschal zal klinken in elks ooren,
Gemengelt met des Rechters donderkracht,
Die zelfs tot in de graven zullen booren,
Tot wekkinge van 't afgeleeft geslacht.
20 Verschynt, verschynt voor my, gy afgeleefden,
| |
[pagina 242]
| |
En levende, (zoo klinkt des Rechters stem,)
Verschynt al die myn wetten tegenstreefden,
En gy op wien myn woordt had vat en klem.
21 Gy Koningen, verdrukkers uwer Staaten,
Verschynt voor my den Koning van 't heelal;
Uw hooge staat kan u by my niet baaten,
Als die naar 't recht uw vonnis vellen zal.
22 Verschynt voor my, ô alle Wereldtmagten,
En alle die als Goden waart geëert,
Die 't heilig recht dorst meenigmaal verkrachten,
En met gewelt uw Staaten hebt beheert.
23 Verschynt voor my, tot eeuwig heil, of wraake,
O Adams kroost, op deezen jongsten dag;
Opdat u myn gena, of straf genaake,
Tot heerlykheit, of eeuwig rougeklag.
24 Dit oordeel, dat de goddeloozen schroomen,
Waarin de straf op hunne schedel daalt,
Strekt tot een bron van troost voor alle vroomen,
Als waar by al hun lyden is bepaalt.
III. Ruste.
25 In 't leven mag den Christen droefheit treffen,
Vervolging om des Heilants goede zaak;
Hy troost zich met het zekere beseffen
Dat Iesus staat bereidt met zyne wraak:
26 Dat Iesus komt om 't oordeel uit te spreeken,
En over hen zal oefenen zyn straf,
Wier evelmoedt hem naar de kroon dorst steeken,
Als vyanden van zyn regeeringsstaf.
27 Een Christen heft daarop het hoofdt naar boven,
En wacht den Heer met blydschap en gedult,
Als, 't schoutoneel der wereldt opgeschoven,
Des wereldts loop der tyden wordt vervult.
28 Een Christen wacht dien zelven tot een Rechter
Die in Godts recht voor hem heeft ingestaan,
Toen hy zich toond' een' moedigen bevechter
Der oude slang, om haar aan 't kruis te slaan.
| |
[pagina 243]
| |
29 Hem die den vloek van my heeft wechgenomen,
Verwacht ik als den Rechter van 't Heelal,
Tot zaliging van my en alle vroomen,
Als die ons op den rykstroon voeren zal.
30 Die alle zyn bestryders zal verdelgen,
Door zyne wraak en blakend gramschapsvuur,
Zoodat de hel hun gapend' in zal zwelgen,
Terwyl de Kerk ziet haar verlossingsuur:
31 Terwyl de Kerk mag met de zege praalen
Die Iesus op zyn vyandts schaar behaalt,
En luisterryk blinkt met de gloristraalen,
In volle vreugdt, door geenen tyt bepaalt.
32 In heerlykheit zal hy ons tot hem voeren
In 't eeuwig ryk, gelyk hy had bestemt;
In 't zielenryk, door niemant te beroeren,
Waarin de vreugdt verkleent wordt, noch gestremt.
ZIELEZUCHT.
33 O Iesus, aan Godts rechte handt gezeten,
Die 't al regeert met uwen koningsstaf,
De heerlykheit, door niemant af te meeten,
Bezit gy nu, die u de Vader gaf.
34 Gy zit als 't Hoofdt van uw verkore Kerke,
Waar voor gy hebt het lyden ondergaan,
Op dat gy voort haar zaligheit bewerke,
Als daar gy hebt het losgeldt voor voldaan.
35 Wy eeren u, ô Heilant, in 't beschouwen
Van uwen staat, vol eer en Majesteit:
| |
[pagina 244]
| |
Verwek in ons 't onwankelbaar betrouwen
Op uwe magt en uw barmhartigheit.
36 Gy zyt, ô Heer, verheerlykt in den hoogen,
Gy zyt bekleedt met goddelyken glans:
Versterk, ô Heer, ons door uw alvermogen:
Zend ons uw hulp uit 's hemels hoogsten trans.
37 Geeft datw' altyt uw eer en hoogheit vieren,
Naardien wy zyn uw volk en eigendom:
En wil ons, Heer, in uwe wegen stieren,
Zoo zyn wy eens den Hemel wellekom.
38 Verleen, verleen ons uwe hemelgaven,
O Hemelsch Hoofdt! dewylw' uw leden zyn:
Koom uw verbondt aan onze zielen staaven,
Opdat de glans des hemels ons beschyn'.
39 Gy zult ook eens doorluchtig wederkoomen,
Als Rechter van de wereldt in de lucht,
Geef dat wy, Heer, niet voor uw oordeel schroomen,
Of voor uw komst angstvallig zyn beducht.
40 Verwek in ons veeleer een heet verlangen
Om u te zien op uwen rechterstoel,
En dan van u de zegekroon t' ontfangen,
Die voor Geloof en Hoop nu staat ten doel.
*****
41 Wy wachten u met opgesteeken hoofde,
U, die eens zyt voor Godts gerecht gestelt:
Als die getrou, 't geeng' uwe Kerk beloofde
Volvoeren zult, naar 't heilig Woordt ons spelt.
42 Gy hebt ons zelfs van 's hemels vloek ontheven,
O Rechter van het menschelyk geslacht!
Hoe zouden wy dan voor uw vierschaar beeven,
Daar gy ons hebt de vryspraak aangebragt?
43 Doch dat voor u de goddeloozen schrikken,
De vyanden van uw verkregen volk;
Den doel waar op uw pylen zullen mikken;
Wier eeuwig deel is in den jammerkolk.
| |
[pagina 245]
| |
44 Dan zult gy ons tot deelgenooten maaken,
O Opperheer, van uwe heerlykheit;
Geef ons hierom naar uwe komst te blaaken,
Tot d' erfenis van 't ryk voor ons bereidt.
|
|