't Gereformeert gezangboek over de voornaamste gevallen en waarheden van 't Christendom
(1712)–François Halma– AuteursrechtvrijOp de zangwyze van den II Psalm P.124.Komt, laat ons nu met eenen schellen toon,
Naar 't heilig Woordt, eerbiediglyk ontvouwen,
Hoe Iesus is Godts eengeboren Zoon,
| |
[pagina 173]
| |
Dien wy ons heil, als Christus, aanbetrouwen.
Heet hy alleen van Godt te zyn geboren,
Daar wy ook zyn Godts kinderen genoemt,
Als van hem tot zyn erfenis verkoren;
Waarop met recht de Christenwereldt roemt?
2 Wat Zoonschap heeft toch Christus meer by Godt,
Waarom men hem als eenig hebbe t' achten
In zyn geboort', en boven 't menschlyk lot?
Want schoon hy is het Hoofdt der hemelmagten,
En van de bloem der schepselen op aarde,
Zoo zyn wy ook Godts kinderen naar 't recht,
Dat hy ons van zyn heilverbondt verklaarde,
En dien hy heeft zyn goedren toegezegt.
3 't Is waar; wy zyn Godts kinderen geschat
Omdat Godt ons, als Schepper, heeft geschapen:
Dus zyn wy eerst in deezen reex bevat
Als dragende Godts liverei en wapen,
Zyn Evenbeeldt, waarmee het menschdom praalde.
Maar Christus is van eeuwigheit geteelt,
(Des Vaders Beeldt, waarop de Godtheit straalde)
En door natuur zyn Zoonschap meegedeelt.
4 Dus is het Woordt Godts Zoon van eeuwigheit,
Ia Ga naar voetnoota eerder dan hier immer bergen waren
| |
[pagina 174]
| |
En Godt de stof der aarde had bereidt,
Om zyne magt en wysheit t' openbaaren.
Hy is geteelt uit 's Vaders eeuwig wezen,
Dat nimmer word begrepen van 't verstandt;
Dies is hy Godt in eeuwigheit geprezen,
Verheerlykt aan des Vaders rechte handt.
I. Ruste.
5 Natuurlyk is dan Christus Godes Zoon,
Maar wy zyn tot Godts kinderen geworden
Door Christus; die ons leidt tot 's hemels troon
Als 's Vaders Zoon in onmeedeelbaar' orden.
Dit is het daar d' Orakels van gewaagen,
Dat Ga naar voetnootb Godt hem voor 't begin zyns wegs bezat:
Dit is Ga naar voetnootc 't besluit van Godt zelf voorgedraagen,
Eer hy als Vorst op zynen zetel tradt.
6 Zyn uitgang is van outs, naar Ga naar voetnootd Michaas woordt,
Voor d' eeuwen; als die Ga naar voetnoote heden is geboren;
Het heden dat niet tot den tyt behoort,
waarin men niets vindt laater, noch te vooren.
Dit is by Godt het altoosduurend heden,
Het eeuwig zyn, naar zyn volstrekt bestaan:
Hierin is niets toekomstigs, noch voorleden;
Hierin kan niets verwrikken noch vergaan.
7 Maar zouden wy geraaken tot dien staat,
Dat Godt ons voor zyn kinderen zou achten,
Nadat de mensch besmet was met het quaadt,
Onmagtig om Godt Wetten te betrachten:
Nadat hy van de Godtheit was geweeken,
Zyn Oirzaak, die hy alles was verschuldt;
Zoo most Godt zelf tot hem van vrede spreeken,
In zynen Zoon, tot Middelaar gehuldt.
8 Hy most in hem ons aanzien als ons Hoofdt,
Den Goël, die ons van de schuldt zou slaaken:
Dies heeft hem Godt in 't Paradys belooft,
| |
[pagina 175]
| |
Als die voor ons' behoudenis zou waaken.
Zoo is hy ook geworden onze Broeder,
Wanneer hy in het zwakke vleesch verscheen:
Zoo eeren wy hem als den Zielbehoeder,
Nadat hy heeft den kop der slang vertreen.
II. Ruste.
9 In Christus zyn wy dan Godts eigendom.
In Christus, dien wy eeren als den Heere,
Zyn wy alleen den Vader wellekom,
En kinderen gekoren tot zyn eere.
Wy zyn aan hem als dienaars onderworpen,
Die ons heeft tot zyn eigendom gekocht,
Toen ons de mondt des afgrondts in wou slorpen:
Dus zynw' aan hem als onzen Heer verknocht.
10 Hy kocht ons niet met Ga naar voetnootf zilver of met gout,
Uit onze schuldt en ydle wandelingen:
Dit is geen prys die onze ziel behoudt,
Noch strekt om ons uit 's vyandts magt te wringen.
Geen halsschuldt is by Godt met geldt te boeten.
Het misbedryf dreigt hy den strengsten doodt,
Dies kan geen geldt de straf by Godt verzoeten,
Noch geeft ons 't heil waarvan wy zyn ontbloot.
11 Zyn offerbloet dat hy vergoot aan 't kruis,
Zoo kostelyk, zoo heilig in Godts oogen,
Is 't vast tieras tot vesting van zyn huis,
Dat uit den grondt ryst aan de hemelboogen.
Dit bloet komt ons van 't helsch gewelt bevryden,
En zuivert ons van all' onreinigheit:
Dit is 't rantsoen voor d' oud' en nieuwe tyden:
't Bloet dat voor ons in 'shemels vierschaar pleit.
12 NV Rusten wy op dit vergoten bloet,
Als 't losgeldt dat de Middelaar betaalde,
En oirzaak dat het onvergangbaar goedt
Voor onze ziel in eeuwigheit niet faalde.
| |
[pagina 176]
| |
Dit bloet word zelf Godts eigen bloet geheten,
Het offerbloet van 't Nieuwe Testament,
Waardoor by Godt de schennis word vergeeten,
En hy voor ons de zaligheit volendt.
ZIELEZUCHT.
13 O Zoon van God, Gods Zoon van eeuwigheit,
Dien Godt voor zyn' geliefden Zoon verklaarde,
In wien hy heeft ons kindtschap voorbereidt,
Waartoe gy hier beneden quaamt op aarde,
Gy zyt alleen uit Godts natuur geboren;
Gy zyt alleen Godts eigen Zoon naar 't recht;
Daar wy in u tot kindren zyn gekoren,
En dezer wys Godts kinderen gezegt.
14 Voor dit geheim staan alle schepzels stom,
O Zoon van Godt, Ga naar voetnoot* want niemant kent den Vader,
Dan gy alleen in 't eeuwig heiligdom,
Als eeuwiglyk uit d' eeuwig' Oirsprongsader,
In d' eeuwigheit geteelt, en 's Vaders wezen.
Wy stamelen dit met eerbiedigheit,
| |
[pagina 177]
| |
Naar 't geenw' in uw Orakelschriften leezen,
Schoon't nooit naar eisch kan worden uitgeleit.
15 Uw Zoonschap word geen schepzel meêgedeelt,
Ook kan het nooit in eenig schepzel vallen:
Want eindig en oneindig eindloos scheelt.
't Is eer genoeg datw' op het kindtschap brallen,
Dat Godt ons heeft genadelyk geschonken,
Om uwent wil, uit zynen liefdegloet:
Koom ons dan, Heer, tot 's Vaders liefd' ontvonken,
En d' erfenis van 't onvergangbaar goedt.
16 Dees eer is groot, datg' onze Broeder zyt,
Gelyk ons Hoofdt, en Heer van onze zielen,
Omdat gy, in de volheit van den tyt,
Quaamt in het vleesch des Satans magt vernielen.
Dies willenw' u als oudsten Broeder eeren,
En onze Heer, wiens vrye heerschappy
Kan alle leet en lyden van ons weeren,
En ons ontslaan van 's wereldts dwinglandy.
*****
17 De wereldtling roem' op zyn oud geslacht,
Zyn' adeldom, door d' eeuwen afgesleeten;
Wy roemen dat wy daar toe zyn gebragt,
Dat wy uw zaadt, en Godes kindren heeten.
O Zoon van Godt, doe ons te recht bevroeden,
Hoe wy by Godt door u vereedelt zyn;
En wil, als Heer, ons voor het misdryf hoeden,
Opdat uw glans uit onze werking schyn'!
18 Wy zyn uw volk, gy zyt onz' Opperheer,
Dies willenw' ons als onderdaanen draagen
Van uw gebiedt, en leeven tot uw eer,
Om u, en Godt, als kindren te behaagen.
Wy, uw geslacht, dat gy u hebt verkregen
Ten eigendom, door 't sneeven aan het kruis;
Wy bidden u, leidt ons op uwe wegen
Naar uw en naar uws Vaders eeuwig huis.
|