't Gereformeert gezangboek over de voornaamste gevallen en waarheden van 't Christendom
(1712)–François Halma– Auteursrechtvrij
[pagina 123]
| |
Op de zangwyze van den CIII Psalm. P.92.O Christenen! Nu staat ons 't overdenken,
Waarom ons Godt most eenen Heilant schenken,
Die wel een mensch, maar ook rechtvaardig was.
Waarachtig mensch, doch heilig in bedryven,
En in geboort', om vry van schuldt te blyven;
Opdat hy ons oirsprongklyk quaat genas.
2 De Heilant die ons zou met Godt verbinden,
Daarw' eeuwiglyk het heil in zouden vinden,
Die onze schuldt zou boeten met zyn doodt,
Most uit een Maagt op aarde zyn geboren;
Opdat hy kon gevoelen 's Hemels tooren,
En Godts verbondt weer met het menschdom sloot.
3 't Is 't hoogste recht des menschen schuldt te straffen,
Of 't Ongeloof hier schoon mag tegen blaffen,
('t Geen eenmaal zulks zelfs ondervinden zal.)
Maar d' Opperheer kan 't oordeel wel verzachten,
En in een' Borg den mensch onschuldig achten,
| |
[pagina 124]
| |
Die schuldig staat, en redden uit den val.
4 Doch was de mensch gestort in leet en schulden,
Waardoor hem Godt niet straffeloos kon dulden,
Maar dat hy most zyn oordeel ondergaan;
Zoo eischte Godt dat die natuur zou lyden,
En 't menschdom van de schuldt en straf bevryden,
Die tegen hem vrywillig had misdaan.
5 De Middelaar most ook rechtvaardig wezen,
Indien hy zou de groote breuk geneezen
Die tusschen Godt en 't Menschdom was gemaakt.
Want wierd hy zelf een schuldige bevonden,
Zoo kon hy nooit voldoen voor eige zonden,
Veel minder dat zyn doodt tot andren raakt'.
6 Maar hoe! Moet ook de Heilant Godt zelf wezen,
In eeuwigheit verheerlykt en geprezen,
Die Adams zaadt behouden zal door prys?
Moet hy, die ons, naar 's hemels strenge wetten,
Verlossen zal van schuldt en zielesmetten,
Godt wezen naar des Vaders hoogste wys?
Ruste.
7 Gewis met recht. Want om den vloek te draagen;
En 's menschen schuldt en smetten uit te vaagen,
Moet grooter kracht dan van een schepzel zyn.
Godt kan alleen Godts heilig recht betaalen.
Godts kracht alleen geneest de zielequaalen
Der slangesteek, en doodelyk venyn.
8 Men moet aan Godt een waardig offer geeven,
Waardoor de mensch het recht verkryg' ten leven,
Door zyn verdienst' en innige waardy.
Maar wat kan Godt in 't offeren behaagen,
Dat hem van Godt niet zelf word opgedraagen,
Opdat de mensch met hem bevreedigt zy?
9 Doch wie is voor dien Zielbehouder 't eeren?
Wie zal van ons Godts vloek en gramschap weeren?
Wie is toch Godt en mensch in een persoon?
| |
[pagina 125]
| |
't Is Iesus, die, gezalft voor alle d' eeuwen,
De Heilant is der Volken en Hebreeuwen,
Van eeuwigheit des Vaders eigen Zoon.
10 Dit is de leer gestaaft door all' Oraaklen,
Die doorgaans blykt in hunne goude schaaklen,
Ia die Godt heeft in 't Paradys geleert.
Dit is het geen d' Apostels ons ontvouwen,
Dat wy den Zoon als Middelaar beschouwen,
Dien 't Engelsdom, als Hooft, en Godt zelf, eert.
11 Het eeuwig Woordt, de Wysheit van den Vader,
Ontsluit voor ons Godts licht en wysheitsader,
En wordt van Godt ons tot rechtvaardigheit,
Tot heiligheit, ja zaliging, en leven,
Door wien de schuldt ons gunstig word vergeeven,
En die, als Hoofdt, ons tot den hemel leidt.
12 Godt heeft ons zelf dien Middelaar geschonken.
Waardoor hy klaar toont zyn liefdevonken,
Wanneer hy ons bevrydt van 't hoogste quaadt,
In onze ziel van 't misbedryf te heelen,
En 't hoogste goedt genadig mee te deelen;
Zoodatz' in zyn gemeenschap overgaat.
ZIELZUCHT.
13 O Zoon van Godt, op 't glorirykst verheven,
Dien d' Engelen den lof en d' eere geeven,
Dat Godt u heeft van eeuwigheit geteelt:
Wy eeren u met onze lofgezangen,
| |
[pagina 126]
| |
En smeeken, dat gy wilt den lof ontfangen,
Dien u behoort als 's Vaders eeuwig Beeldt.
14 Van eeuwigheit zyt gy van Godt geboren,
En wierd voor ons, door 't misbedryf verloren,
Waarachtig mensch, naar 't Goddelyk bestel:
Gy hebt voor ons de menschheit aangenomen,
Opdat de mensch door u tot Godt zou koomen:
Dus blyft gy Godt, maar word Immanuël.
15 O Wonder, dat ons Godt geopenbaart heeft,
En duidelyk ons in zyn Woordt verklaart heeft,
Dat Godes Zoon zich heeft in 't vleesch vertoont!
Godt komt in 't vleesch, naar 's Vaders welbehagen,
Opdat hy zou de schuldt van 't menschdom draagen,
Godts Zoon in wien de volle Godtheit woont.
16 O myne ziel, ontwaak tot uwe pligten,
De Heilant komt uw duisterheit verlichten,
Naardien uit hem de glans der Godtheit straalt:
Hy heeft voor u de schuldt betaalt door lyden,
Dies moet gy u geheelyk aan hem wyden;
Dewyl uit hem Godts leven in u daalt.
*****
17 O Heilant, laat uw kracht in ons verschynen,
Opdat in ons de nevelen verdwynen:
Van Ongeloof, daar uwe Waarheit spreekt!
Geef dat elk u als Godt en Mensch mag kennen,
Om naar uw heil door vast geloof te rennen,
Waarin alleen ons eeuwig welzyn steekt.
18 O Middelaar, Behouder aller menschen!
Verleen ons, daar wy vieriglyk om wenschen,
| |
[pagina 127]
| |
Godts liefd' in 't hart door uwen goeden Geest!
O Hemels Heer, en Heilant aller volken,
Wiens Majesteit blinkt boven maan en wolken,
Schenk ons de kracht die onze ziel geneest!
|
|