Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe Cxix Psalm. Ga naar margenoot+I. Aleph. Ga naar margenoot+
GElukkig zynze en zalig die oprecht Ga naar margenoot+
Van wandel zyn, en die de wet des Heeren
Betrachten; zy die met het hart gehecht
Aan Godt, hem naar zyn hemelwetten eeren:
Welzalig zynze in waarheit die in 't hart Ga naar margenoot+
Hem zoeken, en in 't heiligdom verkeeren.
2 Ook zy die al wat 's Heeren hoogheit tart Ga naar margenoot+
Verfoeien, en geen onrecht immer werken:
Maar wandelen, met lust en sonder smart,
In zynen weg. gy quaamt ons, Heer, beperken Ga naar margenoot+
Tot uw bevel, opdat het wierdt betracht,
| |
[pagina 428]
| |
En trou bewaart, om onze ziel te sterken.
Ga naar margenoot+3 Och dat myn weg gericht wierdt dag en nacht,
Grootmagtig Heer, om heilig uwe wetten
Te houden, dan was ik eerst wel bedacht.
Ga naar margenoot+Dan was ik vry van schaamte en vuile smetten,
Wanneer ik naau zou merken op uw woordt,
En myn gemoedt op uw geboden zetten.
Ga naar margenoot+4 'k Zal u oprecht dan looven als 't behoort,
Met al myn hart, wanneer ik uwe rechten
Geleert heb; om, ter deugden aangespoort,
Het onrecht en de boosheit te bevechten.
Ga naar margenoot+'k Zal uwe wet bewaaren, ai verlaat
My niet te zeer: my, een van uwe knechten.
Ga naar margenoot+ I I. Beth.
Ga naar margenoot+5 HOe zal hy die in 't vrye leven staat,
In d'eerste jeugt, zyn paden rein bewaaren ?
Als hy uw woordt en wetten gade slaat,
De deugt betracht, in
| |
[pagina 429]
| |
zyne frisse jaaren.
Ik zoek u, Heer, met myn geheel gemoedt, Ga naar margenoot+
Geef dat ik uw geboden nooit laat vaaren.
6 Uw redenen hebbe ik in 't hart gevoedt, Ga naar margenoot+
Opdat ik nooit uw wetten zou verbreeken,
Uw hemelwet, zoo heilig, wys en goedt,
Door misbedryf of averechtsche streeken.
Gy zyt, ô Heer, gezegent en vereert, Ga naar margenoot+
Leer my uw wet en van uw rechten spreeken.
7 Ik, door het vier van yver gansch verteert, Ga naar margenoot+
Hebbe al het recht vertelt met myne lippen
Van uwen monde, en aan uw volk geleert.
Meer vrolykheit zal uit myn harte glippen Ga naar margenoot+
In uwen weg, dan of ik al 't bezit
Van schatten kreeg, die ligtelyk ontslippen.
8 'k Hebbe uw bevel my steedts gestelt ten wit, Ga naar margenoot+
Opdat ik 't zou gedurig overdenken:
'k Zal letten op uw paden;
| |
[pagina 430]
| |
en, verhit
Door hemelvier, my naar uw paden zwenken.
Ga naar margenoot+'k Stel myn vermaak alleen in uwe wet,
En zal myn ziel uit deeze heilbron drenken.
Ga naar margenoot+I I I. Gimel.
Ga naar margenoot+9 DOe uwen knecht toch wel, naar zyn gebedt:
Opdat hy leeve en steedts uw woordt bewaare,
Dewyl hy op uw waarheit is gezet.
Ga naar margenoot+Dat uwe glans myn duister oog verklaare,
En uwe wet, met wonderen vervult,
In haare kracht zich aan my openbaare.
Ga naar margenoot+10 Ik, die hier zoek te leeven buiten schuldt,
Ben slechts gelyk een vreemdeling op aarde.
'k Hoop datge uw wet, Heer, niet verbergen zult
Ga naar margenoot+Voor myne ziel, die nu als in onwaarde
Verbroken zit, omdat zy t'allen tyt
Naar 't oordeel haakt, dat gy lankmoedig spaarde.
Ga naar margenoot+11 Gy scheldt hen, die, vervloekt vol
| |
[pagina 431]
| |
haat en nydt,
Hovaardig zyn, en van uw wetten dwaalen;
Die hunnen kruin verheffen u ten spyt.
Laat nimmer hoon noch smaadheit op my daalen, Ga naar margenoot+
Want ik hebbe uw getuigenis en woordt
Gezocht, om daar het leven uit te haalen.
12 Wanneer men zelfs de Vorsten heeft gehoort Ga naar margenoot+
In hunnen stoel een' boozen raadtslag smeeden,
Hoe mynen rust gekrenkt wierdt en gestoort,
Heeft uwe knecht uw wet in al haar leden
Betracht; ook is uw woordts getuigenis Ga naar margenoot+
Myn blydschap, en de leidster myner zeden.
I V. Daleth. Ga naar margenoot+
13 MYn ziele kleeft, nu ik uw gunste mis, Ga naar margenoot+
Aan d'aarde en 't stof, kom my toch levend maaken,
Heer, naar uw woordt; dan is myn staat gewis.
Ik hebbe aan u ontvouwen al myn zaaken, Ga naar margenoot+
En gy hebt my verhoort van
| |
[pagina 432]
| |
uwen troon,
Leer my uw wet, en naar uw licht te haaken.
Ga naar margenoot+14 Behoedt my, Heer, voor allen smaat en hoon.
Leer my den weg verstaan van uw bevelen,
Opdat ik uwe wonderen, zoo schoon,
Zoo luisterryk, aan andren meê mag deelen.
Ga naar margenoot+Myn ziel, ô Heer, druipt wech van treurigheit,
Recht, naar uw woordt, my op, en kom haar heelen.
Ga naar margenoot+15 Wendt van my af de valsheit in beleit,
Om naar uw wet te wandlen en te leeven.
Ga naar margenoot+Ik heb den weg der waarheit met bescheit
Verkoren, en 't geen gy hebt voorgeschreven:
Uw rechten, die gy, Heer, hebt ingezet,
My voorgestelt, om naar de deugt te streeven.
Ga naar margenoot+16 Ik kleeve aan uw getuigenis en wet:
O Heere, laat geen schaamte my bedekken;
Dat myn gemoedt altoos
| |
[pagina 433]
| |
zy onbesmet.
Als gy myn hart zult tot uw vreeze wekken, Ga naar margenoot+
Zal ik den weg van uw geboden, Heer,
Betreên, en my naar uw bevelen strekken.
V. He. Ga naar margenoot+
17 BEstraal myn harte in uwe waarheitsleer, Ga naar margenoot+
Dan zal ik al uw rechten trou bewaaren,
Ten einde toe, en leeven t'uwer eer.
Kom my 't verstant van uwe wet verklaaren, Ga naar margenoot+
Zoo zal ik haar ook houden met myn hart,
En alle kracht, ten einde myner jaaren.
18 Dat ik, ontheft van allen druk en smart,
Toch wandele op het padt van uw geboden; Ga naar margenoot+
Want dat 's myn lust; dan leeve ik onverwart.
Neig, ô myn Godt, myn hulp in alle nooden, Ga naar margenoot+
Myn harte tot uw woordt en uw bevel,
Om in my 't zaat van gierigheit te dooden.
19 Wendt myn gezicht ook af, om nim-
| |
[pagina 434]
| |
mer snel
Ga naar margenoot+Naar quaadt te zien en wereldtsche ydelheden.
Maak my, ô Heer, naar uw alwys bestel,
Toch levendig, in alle goede zeden.
Ga naar margenoot+Bevestig uw belofte aan uwen knecht,
Die uwe vreeze is toegedaan, naar reden.
Ga naar margenoot+20 Wendt ook, ô Heer, als gy hebt toegezegd,
Myn smaadheit af, waar voor myn hart moet vreezen.
Want uwe wet is heilig, goet en recht.
Ga naar margenoot+In my is, Heer, een lust en trek gereezen
Tot uw bevel; maak my dan door uw woordt
Nu levendig, en kom myn ziel geneezen.
Ga naar margenoot+ V J. Vau.
Ga naar margenoot+21 DAt my uw goedertierenheden voort,
Naar uw belofte, ô Heer, ook overkomen,
Uw heil, gelyk 't naar uwen wil behoort.
Ga naar margenoot+Opdat ik nooit myn' smader hebb' te schroomen,
Maar t'allen
| |
[pagina 435]
| |
tyt myn antwoordt hebbe, want
'k Betrouw my op uw woordt met alle vroomen.
22 Wil, Heer, het woordt der waarheit, vol verstant, Ga naar margenoot+
Niet al te zeer van mynen monde rukken,
Want op uw recht, in myn gemoedt geplant,
Hoope ik, en zal my willig daar voor bukken:
Zoodat ik steedts en eeuwig uwe wet Ga naar margenoot+
Bewaaren zal, en in myn ziele drukken.
23 Ook zal ik, op uw heilig woordt gezet,
Dan wandelen in ruimte, zonder vreezen; Ga naar margenoot+
Omdat ik uw beveelen in 't gebedt
Gezocht heb: ook zal ik vrymoedig weezen Ga naar margenoot+
Voor Koningen, en my niet schaamen, Heer,
Om uit uw woordt hen hunnen pligt te leezen.
24 Ik zal my ook vermaaken in uw leer, Ga naar margenoot+
En uw geboôn, die ik beminne, houden:
Myn handen dan opheffen,
| |
[pagina 436]
| |
t'uwer eer,
Ga naar margenoot+Naar uw gebodt, dat nimmer zal verouden;
Het geen ik lieve en deugdelyk betracht,
Met allen die het immer wel beschouden.
Ga naar margenoot+V I I. Zain.
Ga naar margenoot+25 GEdenk aan 't woordt, dat gy hebt voortgebragt
Tot uwen knecht, waarop gy my doet hoopen.
Ga naar margenoot+Dit is myn troost, waaruit ik heil verwacht
In myne elende om my tot deugt te noopen.
Want gy hebt, Heer, my levendig gemaakt,
Dies zal ik steedts tot uwen bystant loopen.
Ga naar margenoot+26 Ik hebbe hoon en spotterny gesmaakt
Van hen die trots met hunne tonge steeken.
Doch ben daardoor niet van uw wet geraakt.
Ga naar margenoot+'k Hebbe overdacht hoe gy het quaadt quaamt wreeken
Van ouden tyt, ô Heer, in uw gericht':
Waardoor uw troost
| |
[pagina 437]
| |
myn hart verquikte in 't smeeken.
27 'k Ben, Heer, beroert geworden door 't gezicht Ga naar margenoot+
Der straffen, die bereidt zyn voor de boozen,
Die uwe wet verlaaten en uw licht.
Ik heb ook uw getuigenis gekoozen Ga naar margenoot+
Tot myn gezang in myne vreemdlingschap,
Daar 't opklonk, schoon in 't midden der godtloozen.
28 Opdat ik niet in uwen dienst verslapp', Ga naar margenoot+
Houde ik uw' naam des nachts, Heer, in gedachten;
'k Hebbe uwe wet betracht van trap tot trap,
Zoodat ik vry kon slaapeloos vernachten,
Omdat ik uw bevelen heb bewaart, Ga naar margenoot+
Met al myn harte en ingespanne krachten.
V I I I. Cheth. Ga naar margenoot+
29 DE Heer is zelf myn eenig deel op aard', Ga naar margenoot+
Ik heb gezegt dat ik uw wet en woorden
Bewaaren zal, zoo dierbaar,
| |
[pagina 438]
| |
trou en waardt.
Ga naar margenoot+Myn smeekingen, die door den hemel boorden,
Hebbe ik met ernst gebragt voor uwen troon,
Tot stigtinge van allen die ze hoorden.
30 Zyt my dan nu genadig, en verschoon
Ga naar margenoot+My naar uw woordt. ik hebbe myne wegen
Wel overdacht, opdat ik steedts betoon'
Dat ik uw licht hebbe in myn ziel gekregen,
En tot uw wet myn voeten heb gekeert:
Ga naar margenoot+'k Heb niet vertraagt de deugt en 't goedt te pleegen.
Ga naar margenoot+31 't Godtlooze rot heeft my berooft, onteert
Met zyne tong: 'k heb nochtans uwe wetten
Verwaarloost, noch vergeeten, maar geleert
Hoe 'k mynen voet zou op uw wegen zetten:
Ga naar margenoot+'k Sta 's middernachts zelf op, om u, ô Heer,
Te looven voor uw rechten, vry van smerten.
Ga naar margenoot+32 'k Ben een gezel van allen die uwe
| |
[pagina 439]
| |
eer
Betrachten, en die uwen naame vreezen,
Met hen die zich gansch schikken naar uw leer. Ga naar margenoot+
Het aardryk, Heer, door uwe magt gerezen,
Is vol van al uw goedertierenheit:
Leer my uw woordt: dan wordt uw naam geprezen.
I X. Teth. Ga naar margenoot+
33 GY hebt, ô Heer, als gy hadt toegezeit, Ga naar margenoot+
Aan uwen knecht uw goedheit laaten blyken,
Waarin gy toont uw goddelyk beleit.
Leerme uwen zin, om nimmer af te wyken Ga naar margenoot+
Van uwe wet, waaraan ik heb gelooft.
Kom my ook, Heer, met wetenschap verryken.
34 Eer booze lust wierdt in myn hart gedooft, Ga naar margenoot+
Door kruis en druk, dwaalde ik van uwe wegen:
Doch nu ben ik nooit van uw woordt berooft,
Maar houde het. gy zyt altoos genegen
Tot goedtdoen, als die heilig zyt en goedt, Ga naar margenoot+
| |
[pagina 440]
| |
Leer my uw wet door uw' genadezegen.
Ga naar margenoot+35 De trotzen, door hovaardigheit gevoedt,
Staan tegen my om leugens te stoffeeren:
Doch ik bewaare uw wet in myn gemoedt.
Ga naar margenoot+Hun harte is vet als smeer, niet om te deeren
Door tegenspoet; maar 'k hebbe myn vermaak
In uwe wet, om 't deugdenpadt te leeren.
Ga naar margenoot+36 't Is my dan goedt dat ik de bittre smaak
Gehadt heb van verdrukking, kruis en lyden,
Zoodat ik naar uw woordt en wetten blaak'.
Ga naar margenoot+Schoon boozen uw geboden fel bestryden,
Ik acht ze meer dan duizenden van gout,
Of zilver, om myn harte te verblyden.
Ga naar margenoot+ X. Jod.
Ga naar margenoot+37 UW handen, Heer, die d'aarde hebt gebouwt,
Zyn 't die my hier eerst maakten en bereidden
Verlicht my, als myn ziel uw wet beschouwt.
Wan-
| |
[pagina 441]
| |
neer gy my zult in uw vreeze leiden, Ga naar margenoot+
Zal 't deugdtzaam volk my aanzien, gansch verheugt,
Terwyl ik uw beloften zal verbeiden.
38 Ik weet, ô Heer, tot myne groote vreugdt, Ga naar margenoot+
Dat uw gerichte is heilig en rechtvaardig;
En dat gy door verdrukking my ter deugdt
Geleidt hebt: laat uw goedheit, zoo hoogwaardig, Ga naar margenoot+
My tot een' troost verstrekken, naar uw woordt
Aan uwen knecht, hier meê gansch evenaardig.
39 Laat my toch uw barmhartigheden voort Ga naar margenoot+
Erlangen, opdat myne ziel mag leeven.
Want vreugde is door uw wet uit my gehoort.
Beschaam hen, die, door hovaardy gedreeven, Ga naar margenoot+
Met leugenen my hebben neêrgevelt:
Maar ik heb my tot uw gebodt begeeven.
40 Dat zy, die op uw vreeze zyn ge-
| |
[pagina 442]
| |
stelt,
Ga naar margenoot+En kundig zyn van uw getuigenissen,
My zoeken, vry voor vyandtlyk gewelt.
Ga naar margenoot+Dat nooit myn harte oprechtigheit mag missen
Omtrent uw woordt, dat gy hebt ingezet,
Opdat ik schande en smaadheit af mag wisschen.
Ga naar margenoot+ X I. Caph.
Ga naar margenoot+41 MYn ziel is, Heer, bezweken in 't gebedt,
Opdat ik mogte uw heil en hulp ontfangen,
Ik heb myn hoop gevestigt op uw wet.
Ga naar margenoot+Myn oogen zyn bezweeken van verlangen
Naar uw belofte; in 't spreeken van dit woordt:
Wanneer zal ik eens uwen troost erlangen ?
Ga naar margenoot+42 Want ik, in angst en lyden schier gesmoort,
Ben als een leedren zak door rook verschrompelt:
Maar ik heb steedts gewandelt als 't behoort.
Ga naar margenoot+Hoe lange zal uw knecht noch zyn gedompelt
In rouwe, Heer ? wanneer
| |
[pagina 443]
| |
doet gy eens recht,
Waardoor gy myn vervolgers overrompelt ?
43 't Hovaardig volk heeft voor my, uwen knecht, Ga naar margenoot+
Boosaardiglyk veel putten diep gegraaven,
Het welk niet is naar 't geen uw wet ons zegt.
Al uw geboôn, om 't heilig recht te staaven, Ga naar margenoot+
Zyn waarheit; zy vervolgen my verwoedt
Met leugenen, help my met uwe gaven.
44 Zy hebben my, als dorstig naar myn bloet, Ga naar margenoot+
In boosheit schier vernietigt hier op aarde;
Maar ik heb nooit uw wet met myn gemoedt
Verlaaten. Heer, die my dus lange spaarde,
Verlevendig my goedertierentlyk, Ga naar margenoot+
Dan houde ik uw getuigenis in waarde.
X I I. Lamed. Ga naar margenoot+
54 O Heer, uw woordt bestaat in 't eeuwig ryk Ga naar margenoot+
Der hemelen, tot in alle eeu-
| |
[pagina 444]
| |
wigheden.
Ga naar margenoot+Gy geeft van uw getrouwheit blyk op blyk,
Die van geslacht wordt tot geslacht beleden;
Het aardtryk hebt gy eenmaal vastgemaakt;
Zoodat het nooit is uit zyn' stant gegleden.
Ga naar margenoot+46 't Blyft alles hier als 't is in staat geraakt
Noch heden, naar gy het voor d'eeuwen kende,
Want alle zynze aan uwen wil gehaakt
Ga naar margenoot+Als knechten. was uw wet in myne elende
Al myn vermaak en liefde niet geweest,
Ik was vergaan in droefheit zonder ende.
Ga naar margenoot+47 Ik zal, ô Heer, uw rechten, minst en meest,
In eeuwigheit niet schenden noch vergeeten,
Dewyl hun licht myn duistre ziel geneest,
Waardoor zy recht verlevendigt mag heeten.
Ga naar margenoot+'k Ben uwe, Heer, behoudt my door uw kracht,
Want ik hebbe uw bevel gezocht te weeten.
Ga naar margenoot+48 't Godtlooze rot heeft lang op my
| |
[pagina 445]
| |
gewacht,
Opdat ik mogt door zyne handen sneeven:
Doch ik neeme uw getuigenis in acht,
Om naar uw wet en heilig woordt te leeven.
'k Zie 't endt in al wat hier volmaaktheit heet: Ga naar margenoot+
Maar uw gebodt is wyt, en ruim beschreven.
X I I I. Mem. Ga naar margenoot+
49 HOe lief hebbe ik uw wet ! als gy, Heer, weet; Ga naar margenoot+
Men zietze my den ganschen dag betrachten.
Gy maakt my door haar leering, in myn leet, Ga naar margenoot+
Veel wyzer dan de vyandlyke magten,
Wier hart is vol van trots en hovaardy:
Want eeuwiglyk zal ik haar dierbaar achten.
50 'k Ben kloeker dan myn leeraers op een ry, Ga naar margenoot+
Omdat ik uw getuigenis wil houden,
En steedts betrachte, opdat ik veilig zy.
Voorzichtiger ben ik dan zooveel ouden, Ga naar margenoot+
Dewyl ik uw bevelen
| |
[pagina 446]
| |
heb bewaart,
Dewyl myn hart en ziele u steedts betrouwden.
Ga naar margenoot+51 Het quaade padt, dat smerte en onheil baart,
Hebbe ik geschuuwt, en nooit daar op getreeden,
Opdat ik zoude uw woordt, zoo zoet van aart,
Betrachten met myn ziel en al myn leden.
Ga naar margenoot+Ook ben ik niet geweeken van uw recht,
Want gy hebt my geleert, naar uwe reden.
Ga naar margenoot+52 Hoe lieflyk zyn uw woorden, uitgelegt
Naar waarheit, myn gehemelte, in het smaaken !
Veel zoeter dan ooit honig, die zich hecht
Aan mynen mondt; hier zal ik steedts naar haaken.
Ga naar margenoot+Uit uw bevel kryge ik het recht verstandt,
Daarom zal ik de leugenpaden wraaken.
Ga naar margenoot+ X I V. Nun.
Ga naar margenoot+53 UW woordt is, Heer, een lamp die
| |
[pagina 447]
| |
helder brandt
Voor mynen voet, een licht voor myne paden.
Uw waarheit is in myn gemoedt geplant.
'k Heb met een' eedt gezworen, wel beraaden, Ga naar margenoot+
Dat ik zal 't recht van uw gerechtigheit
Bewaaren, 't geen zal blyken in myn daaden.
54 'k Ben zeer verdrukt, ô Heer, met onbescheit, Ga naar margenoot+
Verleevendig my naar uw woordt en wetten.
Het offer van myn' mondt, voor u bereidt, Ga naar margenoot+
Behaage u, Heer, wil toch genadig letten
Op myne beê, gevloten uit myn hart:
Leer my myn doen naar uwe rechten zetten.
55 Myn ziel is steedts in myne handt benart.Ga naar margenoot+
'k Hebbe echter uwe wetten niet vergeeten.
Het godtloos rot, dat uwe hoogheit sart, Ga naar margenoot+
Heeft eenen strik my om het lyf gesmeeten:
Nochtans ben ik niet afgedwaalt van 't
| |
[pagina 448]
| |
spoor,
Noch 't richtsnoer om myn gangen af te meeten.
Ga naar margenoot+56 Ik heb, Heer, uw getuigenissen voor
Myn eeuwige erve en hoogste goedt gekoren:
Want zy zyn al myn vrolykheit, waardoor
Gy voor myn ziel hebt vreugde en troost beschoren.
Ga naar margenoot+Ik heb myn hart geneigt om naar uw woordt
In eeuwigheit ten einde toe te hooren.
Ga naar margenoot+ X V. Samech.
Ga naar margenoot+57 IK hebbe 't quaadt in myn gemoedt gesmoort,
En haate altoos de snoode en quaade ranken,
Maar lieve steedts uw wet gelyk 't behoort.
Ga naar margenoot+Gy zyt myn burg, myn schuilplaats in het wanken,
Myn schildt, die my verdadigt voor gewelt;
'k Hebbe op uw woordt gehoopt, om u te danken.
Ga naar margenoot+58 Wykt van my, gy die tot de boos-
| |
[pagina 449]
| |
heit helt,
Opdat ik Godts geboden mag bewaaren;
Versterk my dat ik nimmer word' gevelt,
Naar uw belofte, en wil myn leven spaaren: Ga naar margenoot+
Dat my, ô Heer, geen schaamte ook overdekk'
Naardien ik op u hoop in myn bezwaaren.
59 Dat uwe handt my ondersteune, en wekk' Ga naar margenoot+
Tot uwen dienst, dan wordt myn ziel behouden;
Dan zal uw wet myn lust zyn in gesprek.
Uw wraak vertreedt hen die u niet betrouwden, Ga naar margenoot+
En dagelyksch afdwaalen van uw woordt,
Want hun bedrog is leugen, daarze op bouwden.
60 Het godtloos volk op aarde wordt verstoort, Ga naar margenoot+
Gy ruimt het wech als schuim onwaardig t'achten,
Dies heeft my uw getuigenis bekoort.
Ik siddere, myn vleesch derft geest en
| |
[pagina 450]
| |
krachten,
Ga naar margenoot+Ik ben verschrikt voor u en heb gevreest
Voor 't oordeel dat elk van u heeft te wachten.
Ga naar margenoot+ X V I. Ajin.
Ga naar margenoot+61 'k HEb recht gedaan, 'k ben u getrouw geweest.
Wil my dan in de handt niet overgeeven
Van hen die my verdrukken onbedeest.
Ga naar margenoot+Wees voor uw' knecht toch borge en hoedt myn leven,
Opdat ik door geen trotschen word' verdrukt,
En ik zoo door hun boosheit zoude sneeven.
Ga naar margenoot+62 Myn oogen zyn bezweeken en verrukt,
Van naar uw heil en liefde te verlangen,
Totdat het my naar 't heilig woordt gelukt
't Beloofde heil rechtvaardiglyk t'ontfangen.
Ga naar margenoot+Toon uwen knecht uw goedertierenheit,
En leer my uwe inzettingen aanhangen.
Ga naar margenoot+63 Ik ben uw' knecht, tot uwen dienst
| |
[pagina 451]
| |
bereidt,
Geef my verstandt om uw getuigenissen
Te kennen, in hun volle kracht verbreidt.
Laat my, ô Heer, nooit uw genade missen,
't Is voor den Heer nu tydig dat hy werk', Ga naar margenoot+
Naardienze uw wet uit hun gedachten wisschen.
64 Daarom heeft ook myn liefde paal noch perk
Tot uw geboôn, die 'k boven gout waardeere, Ga naar margenoot+
Ja 't fynste gout, en yvere ik zoo sterk.
Dies hebbe ik uw bevelen en uw leere Ga naar margenoot+
Van alles, voor oprecht gekeurt en goedt:
Maar 't valsche padt gehaat, als vol oneere.
X V I I. Pe. Ga naar margenoot+
65 UW wetten zyn heel wonderbaar en zoet, Ga naar margenoot+
Daarom zal haar myn ziel ook steedts bewaaren;
'k Eere uw gebodt aandachtig in 't gemoedt. Ga naar margenoot+
D'ontsluiting van uw woorden in 't ver-
| |
[pagina 452]
| |
klaaren
Geeft licht en aan den slechten kloek verstant,
Om anderen uw wysheit t'openbaaren.
Ga naar margenoot+66 'k Heb mynen mondt geopent in het landt,
Voor uw gemeinte, en hyge van verlangen
Naar uw geboôn, als in myn hart geplant.
Ga naar margenoot+Zie my dan aan, geeft my uw heil t'erlangen,
Naar 't recht aan hun die uwen grooten naam
Beminnen, en aan uwe waarheit hangen.
Ga naar margenoot+67 Maak mynen voet tot uwen weg bequaam,
Dan zal ik naar uw woordt myn treeden zetten.
Geen onrecht heersche ooit over my, tot blaam
Van uwe leer; maar lei my naar uw wetten.
Ga naar margenoot+Verlos my van des menschen overlast;
Dan zal myn hart op uw bevelen letten.
Ga naar margenoot+68 Ik houde my aan uw bevelen
| |
[pagina 453]
| |
vast,
Dies laat het licht uws aanschyns my verlichten,
Geef dat myn doen zy naar uw wet gepast.
Omdat zy niet dan list en boosheit stichten, Ga naar margenoot+
En uwe wet verlaaten, stroomt een beek
Van traanen uit myn oogen in myn dichten.
X V I I I. Tsade. Ga naar margenoot+
69 O Heer, gy zyt rechtvaardig, dat steedts bleek, Ga naar margenoot+
Ook heeft men staâg uw oordeel recht bevonden,
Dewylge altoos houdt eenen rechten streek.
Gy hebt het woordt van uwe heilverbonden, Ga naar margenoot+
(Oprecht in uw getuigenis verklaart,)
En waarheit zeer geboden te verkonden.
70 Myn yver heeft my smerte en leet gebaart, Ga naar margenoot+
En doen vergaan; dat door myn weêrpartyders
Uw woorden zyn vergeeten, als onwaardt.
Uw
| |
[pagina 454]
| |
wet wordt zelf gehoont van myn bestryders,
Ga naar margenoot+Zoo louter, en zoo heilig; daarze uw knecht
Van harte lieft, ten spyt van zyn benyders.
Ga naar margenoot+71 Ik ben gering, en zeer veracht; maar 't recht
Van uw bevel zal nooit myn ziel vergeeten:
Ga naar margenoot+Want gy hebt uw gerechtigheit beslecht
Gerechtigheit te zyn, naar 't recht gemeeten,
In eeuwigheit; ook is uw woordt en wet
De waarheit, die de ziele heeft te weeten.
Ga naar margenoot+72 Ik ben rontom met zwaaren angst bezet,
Benaautheit heeft myn droeve ziel bevangen,
Doch door uw woordt worde ik uit druk geredt.
Uit uwe wet kan ik vermaak erlangen.
Ga naar margenoot+'t Recht van uw woordt is tot in eeuwigheit,
Leer 't my verstaan, dan leeve ik met gezangen.
| |
[pagina 455]
| |
X I X. Koph. Ga naar margenoot+
73 IK hebb', terwyl myn hart u, Heer, verbeidt, Ga naar margenoot+
Uit alle magt geroepen: wil my hooren;
'k Zal dan uw wet bewaaren met bescheidt.
Ik heb tot u geroepen, neig uw ooren Ga naar margenoot+
Tot my, en redt my door uw groote magt;
Want ik hebbe uw getuigenis verkoren.
74 De scheemering ben ik zelf van den nacht Ga naar margenoot+
Met myn geschrei en roepen voorgekomen:
'k Hebbe op uw woordt gehoopt en steedts gewacht.
'k Ben wakker eer de nachtwaak wordt vernomen, Ga naar margenoot+
Opdat ik mogt uw reden, vast gegrondt,
Betrachten, en u dienen zonder schroomen.
75 Hoor myne stem, naar uw genâverbondt, Ga naar margenoot+
En goedheit, schenk my uwen Geest en 't leven,
Naar uwe
| |
[pagina 456]
| |
wyze en recht tot allen stondt.
Ga naar margenoot+Zy die met drift naar snoode stukken streeven,
Genaaken my: zy wyken van uw wet,
En heilig woordt, tot schennis aangedreven.
Ga naar margenoot+76 Maar gy, ô Heer, hebt u naby gezet,
Om uwen knecht voor boos gewelt te hoeden:
Al uw geboôn zyn waarheit, zonder smet.
Ga naar margenoot+Ik kon van outs uw rechten wel bevroeden,
Dat gy ze hebt gegrondt eeuw in eeuw uit,
Om 't menschdom met uw heilig woordt te voeden.
Ga naar margenoot+ X X. Resch.
Ga naar margenoot+77 DAt uwe handt myn zwaare elende stuitt',
En help my, want ik hebbe u niet vergeeten,
Noch uwe wet, die 't heilig recht besluit.
Ga naar margenoot+Twist myne zaak, door onrecht neêrgesmeeten.
Verlos my, en verleevendig
| |
[pagina 457]
| |
myn hart,
Naar uw belofte en gunst, niet af te meeten.
78 De boozen treft alle onheil, leet en smart, Ga naar margenoot+
Dewyl zy uwe inzettingen niet zoeken,
En hun gemoedt zelf uwe hoogheit tart.
Heer, uw genade is groot in alle hoeken Ga naar margenoot+
Der wereldt: maak my levendig, en leer
My naar uw recht my in uw' dienst verkloeken.
79 't Getal van myn vervolgren is, ô Heer, Ga naar margenoot+
Nu veel; ja myn partyen die my haaten
Verheffen zich, en groeien meer en meer.
'k Zal nimmer uw getuigenis verlaaten.
'k Heb hen gezien, die 't recht vertraden, maar Ga naar margenoot+
't Verdroot my datze uw woorden gansch vergaten.
80 Zie aan, ô Heer, dat ik in 't openbaar Ga naar margenoot+
Uw woordt beminne en heilige bevelen.
Verlevendig myn harte,
| |
[pagina 458]
| |
dootsch en naar.
Ga naar margenoot+Uw woordts begin is waar in al zyn deelen.
Ook is al 't recht van uw gerechtigheit
In eeuwigheit, waarop 't verstant moet speelen.
Ga naar margenoot+ X X I. Schin.
Ga naar margenoot+81 DE Vorsten, Heer, zyn met veel onbescheit
Op uwen knecht als woedende aangestoven:
Terwyl myn hart uw heilig woordt verbreidt,
Ga naar margenoot+Waarvoor het vreest. 'k zal uwe goedheit looven
In blyschap, om 't geen gy hebt toegezegt,
Als eener die een' grooten buit komt rooven.
Ga naar margenoot+82 'k Haate alle list en valsheit, tegens 't recht
Bedacht, die ik voor eenen gruwel achte:
Maar 'k heb myn harte aan uwe wet gehecht;
'k Bemin haar als 't vermaak van myn gedachte.
Ga naar margenoot+Ik loove u 's daags wel zevenmaal met lust,
Door-
| |
[pagina 459]
| |
dien ik uw gerechtigheit betrachte.
83 Die uwe wet beminnen hebben rust, Ga naar margenoot+
En grooten vrede in hun bedryf en leven,
Door aanstoot wordt hun blyschap niet gebluscht.
'k Hoope op uw heil, ô Heer, en zoek te streeven Ga naar margenoot+
Op 't deugdenpadt, naar 't voorbeeldt van uw woordt.
'k Doe uw geboôn, die gy hebt voorgeschreeven.
84 Myn ziel heeft steedts naar uwe wet gehoort,
En met veel liefde uw rechten onderhouden,
Als door uw hoog getuigenis bekoort.
Uw wetten, die nooit in myn hart verouden,
Heb ik betracht, terwyl al myne daân,
En wegen zich voor uw gezicht ontvouden.
X X I I. Thau. Ga naar margenoot+
85 LAat myn geschrei u, Heer, ter harte gaan, Ga naar margenoot+
Myn smeeken voor uw
| |
[pagina 460]
| |
aangezicht genaaken.
Gelei myn ziel toch op de rechte baan.
Geef dat myn hart steedts naar uw licht mag blaaken.
Ga naar margenoot+Bestraal my, naar uw woordt, met kloek verstant,
En redt, naar uw belofte, al myne zaaken.
Ga naar margenoot+86 'k Zal uwen lof verbreiden in het landt
Met mynen mondt, en van uw deugden spreeken,
Alsge uwe wet hebt in myn hart geplant.
Ga naar margenoot+Myn tonge zal in spraake en roem uitbreeken
Van uwe leer, rechtvaardig, rein en goet;
't Geen klaar in uw geboden is gebleken.
Ga naar margenoot+87 Laat uwe handt, die myne ziel steedts hoedt,
My nu, ô Heer, met kracht te hulpe komen,
Want ik houde uw bevelen in 't gemoedt.
Ga naar margenoot+Ook snakt myn ziel naar uw genadestroomen:
'k Verlange naar uw
| |
[pagina 461]
| |
heil; want in uw wet
Heb ik alleen al myn vermaak genomen.
88 Laat myne ziel, door uwe handt geredt, Ga naar margenoot+
Toch leeven, en zy zal uw gunst verhaalen.
Uw heilig recht zy tot myn hulp gezet.
Gy zaagt my als een schaap in 't woeste dwaalen. Ga naar margenoot+
Zoek uwen knecht, want uw geboden, net
En rein, vergeet ik nimmer af te maalen.
|
|