Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe Cvj Psalm.Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+MEn loove Godt, als vriendelyk,
En goet, grootmagtig in zyn ryk,
| |
[pagina 381]
| |
Zyn goedheit duurt in eeuwigheden.
Wie zal des Heeren mogentheit
Uitspreeken ? wie meldt hier beneden Ga naar margenoot+
Al zynen lof, en groot beleit ?
2 Welzalig zynze die het recht, Ga naar margenoot+
Gelyk hy 't open heeft gelegt,
En zyn gerechtigheit betrachten.
Gedenk toch myner, magtig Heer, Ga naar margenoot+
Naar gy uw volk houdt in gedachten;
Bezoek my met uw heil en eer.
3 Opdat ik dus beschouwe 't goedt Ga naar margenoot+
Van hen, die, zuiver van gemoedt,
Tot uwen dienst zyn uitverkoren:
Opdat ik ben in 't hart verblydt
Met blyschap, die uw volk laat hooren,
Wanneerge uw erfdeel gunstig zyt.
I. Ruste.
4 Wy hebben tegen u misdaan, Ga naar margenoot+
En, met de vadren, afgegaan
Uw recht in onze handelingen,
| |
[pagina 382]
| |
Waarin veel goddeloosheit bleek.
Ga naar margenoot+De vaders sloegen op de dingen
Geen acht, verricht in Gosens streek.
5 Uw wondren, die uw rechte handt
Gedaan heeft in Egiptenlandt;
Uw groote goedertierenheden
Zyn nimmermeer van hen gedacht:
Maar zy, weêrspannig in hun zeden,
Wantrouden aan de zee zyn magt.
Ga naar margenoot+6 Doch hy verlosteze om zyn' naam,
Opdat des vyandts trots en blaam
Verstooven voor zyn magt en daaden.
Ga naar margenoot+Hy heeft de schelfzee uitgedroogt;
Zoo datze door d'afgronden waadden,
Als door woestynen, opgehoogt.
Ga naar margenoot+7 Hy slaakteze uit des haters magt,
En heeft hen uit de handt gebragt
Des vyandts. hunne weêrpartyders
Ga naar margenoot+Zyn met de watren overstroomt,
Zoodat niet een van hun bestryders,
| |
[pagina 383]
| |
Ontquam, hoe trots en onbeschroomt.
I I. Ruste.
8 Toen gavenze geloof aan 't woordt, Ga naar margenoot+
Zyn lof werdt uit hun' mondt gehoort:
Doch zy vergaten haast zyn werken, Ga naar margenoot+
En wachtten niet naar zynen raat;
Als ofze wilden Godt beperken
Door hunnen lust tot overdaat.
9 Zy hebben door hun lust en tocht Ga naar margenoot+
Godt in de wildernis verzocht;
Daar hy hun gaf hun hartsbegeeren. Ga naar margenoot+
Maar liet door eene magerheit
Hun ziele en levenskracht verteeren,
Die zich op allen heeft verspreidt.
10 Zy waren nydig op Godts knecht, Ga naar margenoot+
Op Mozes, en Aärons recht.
Toen is het aardryk opgespleeten, Ga naar margenoot+
Dat Dathan en Abirams schaar
Verzwolg en stolpte in zyne reeten,
Voor Israël in 't openbaar.
| |
[pagina 384]
| |
Ga naar margenoot+11 Een vier sloeg opwaart uit den grondt,
Dat hun vergadering verslondt.
By Horeb maakten zy vermeeten
Ga naar margenoot+Een kalf, zy hebben voor een beeldt
Van eenen os zich neêrgesmeeten,
En 's Hoogstens eer hier meê verdeelt.
I I I. Ruste.
Ga naar margenoot+12 Zy hebben Godt, hunne eer, verkeert,
In eenen os, die 't gras afscheert.
Ga naar margenoot+En hunnen Heilandt snood verlaaten,
Die in Egipten wonderheên
Verricht had, en ook in de staaten
Ga naar margenoot+Van Cham; daar zyne magt verscheen.
13 Zy dachten aan de schelfzee niet.
Ga naar margenoot+Dies zeide hy, als met verdriet,
Dat hyze al t'zamen zou verdelgen,
Zoo Mozes voor zyn aangezicht,
(Die zoo veel morrens most verzwelgen)
Niet had gestaan in 't blakend licht.
14 Hadt hy Godts gramschap niet gekeert,
| |
[pagina 385]
| |
Zy waren door het vier verteert;
Terwylze onwaardiglyk versmaadden Ga naar margenoot+
't Gewenschte landt, en 's hemels woordt:
Zy morden tegen 's Heeren daaden, Ga naar margenoot+
En hebben nooit zyn stem gehoort.
15 Dies hief hy zyne handt omhoog, Ga naar margenoot+
En zwoer, dat hy voor yders oog,
Hen in de woesteny zou vellen:
Dat hy ook onder 't heidendom Ga naar margenoot+
Hun zaadt zou tot versmaadheit stellen,
Verstrooit in ballingschap rontom.
I V. Ruste.
16 Zy hingen Baäl-Peor aan, Ga naar margenoot+
En hebben schroomeloos bestaan
Der dooden offerhanden t'eeten:
Godts gramschap hebben zy gewet Ga naar margenoot+
Door hunne boosheit, niet te meeten,
Zoodat de plaag hun heeft geplet.
17 Toen zagmen Pineas opstaan, Ga naar margenoot+
Die, in Gods naam, heeft recht gedaan,
| |
[pagina 386]
| |
Waardoor de plaag werdt opgehouden.
Ga naar margenoot+Dit is hem tot gerechtigheit
Gerekent, die nooit zal verouden,
Maar eeuwig blyven uitgebreidt.
Ga naar margenoot+18 Zy maakten hem ook zeer gestoort
Te Meriba, daar 't morrend woordt
Zelf Mozes bragt in ongenade:
Ga naar margenoot+Want zy verbitterden zyn' geest,
Waardoor hy onbedacht te rade
In zyne woorden is geweest.
V. Ruste.
Ga naar margenoot+19 Ook hebben zy de volken nooit
Naar 's Heeren voorschrift uitgerooit;
Ga naar margenoot+Maar mengden zelfs zich met de zeden
Der heidenen, wel in hun schik:
Ga naar margenoot+D'afgoden hebbenze aangebeden,
Die hun steeds wierden tot een' strik.
Ga naar margenoot+20 Zy hebben ook hun echte kroost
In 't vier den duivelen gerooft,
Ga naar margenoot+En veel onschuldig bloet vergoten;
| |
[pagina 387]
| |
Der zoonen en der dochtren bloet,
Dat voor d'afgoden is gevloten
Van Kanaän, gelyk een vloedt.
21 Zoodat het landt door deze schult
Met moorderyen is vervult,
En door onnozel bloet ontheiligt.
Zy hebben hun bedryf bevlekt, Ga naar margenoot+
En, als voor 's hemels wraak beveiligt,
Zich tot boesaadjen uitgestrekt.
22 Dies heeft Godt, in zyn toornigheit Ga naar margenoot+
Ontsteeken, hunne straf bereidt,
En quam zyn erfnis tegenstreeven,
Waaraan hy eenen grouwel hadt;
Dies heeft hyze in de handt gegeeven Ga naar margenoot+
Der heidenen met hunnen schat
V J. Ruste.
23 Hun haters hebbenze onderdrukt; Ga naar margenoot+
Zy gingen voor de magt gebukt
Des vyandts, en zyn wreede handen.
Godt heeftze menigmaal geredt; Ga naar margenoot+
| |
[pagina 388]
| |
Maar zy, geslaakt uit boei en banden,
Vergaten hem en zyne wet.
24 Zy tergden hem door hunnen raadt,
Ga naar margenoot+En zyn verteert in dezen staat,
Noch zag hyze aan in hunne klagten,
Ga naar margenoot+En dacht in liefde aan zyn verbondt;
Dies quam hy weêr hun leet verzachten,
Als hy hun zynen bystant zondt.
Ga naar margenoot+25 Hy gaf dat hun barmhartigheit
Zelf by den vyandt was bereidt,
Daar zy, vervoert, gevangen zaten.
Ga naar margenoot+Verlos ons Heer, ô onze Godt,
En breng ons uit der heidnen staaten,
In Jakobs erffenisse en lot.
26 Opdat wy uwen naam en lof,
Als ons beroemende in die stof,
Ga naar margenoot+Vryuit verbreiden in gebeden.
Gelooft zy Isrels Godt en Heer,
Van eeuwigheit tot eeuwigheden:
Al 't volk zegg', Amen, t'zyner eer.
|
|