Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe lxxxix Psalm. Ga naar margenoot+'k ZAl zingen van Godts eere en goedertierenheit, Ga naar margenoot+
Des Heeren lof en roem worde eeuwiglyk verbreidt Ga naar margenoot+
Door mynen mondt en tong: ik zal uw waarheit spellen,
En van het een geslachte aan 't andere vertellen,
Naardien ik heb gezegt: Uw goedheit, hoog van waarde, Ga naar margenoot+
Wordt eeuwiglyk
| |
[pagina 314]
| |
gebouwt, en spreidt zich over d'aarde.
2 Gy hebt uw waarheit zelve in 's hemels boog gesticht,
En vast bevestigt in het ongenaakbaar licht.
Ga naar margenoot+Ik hebbe, zeide gy, met David, myn verkoren,
Een vast verbondt gemaakt, en mynen knecht gezworen:
Ga naar margenoot+Ik zal in eeuwigheit den troon en zetel bouwen
Voor uw geslachte en zaadt, dat op my zal betrouwen.
Ga naar margenoot+3 Dies looven nu ten tydt de hemelen, ô Heer,
Uw wonderen, die gy verricht hebt t'uwer eer:
Ook wordt in uw gemeente uw trouw en heil ontsloten; Ga naar margenoot+
Want wie is Godt gelyk, van magtigen en grooten ?
Wat Engelsdommen, die de hemelen bevatten,
Zyn by den Opperheer in Majesteit te schatten ?
| |
[pagina 315]
| |
I. Ruste.
4 De Heer is grootelyks geducht in zynen raadt Ga naar margenoot+
Der heiligen, die tot in eeuwigheit bestaat:
Ook is hy vreeselyk, ver boven Serafynen,
Die steedts rontom hem zyn, en voor zyn' troon verschynen. Ga naar margenoot+
Wie is gelyk als gy, ô Godt der heireschaaren,
Grootmagtig Heer, wiens trouw zich rontom komt verklaaren ?
5 Uw heerschappy bedwingt het bruischen van de zee. Ga naar margenoot+
Wanneer haar baaren zich verheffen, als t'onvreê,
Stilt gyze. Rahab is door uwe handt verslagen. Ga naar margenoot+
Gy hebt door uwen arm de zege wechgedraagen,
Uw vyanden verstrooit. de hemel nevens d'aarde Ga naar margenoot+
Zyn uwe, en 't wereldtruim, wiens grondtvest gy beschaarde.
6 Gy hebt het Noorden en het Zui-
| |
[pagina 316]
| |
den voortgebragt,
Ga naar margenoot+Thabor en Hermon zyn bewyzen uwer magt,
Zy juichen in uw' naam, uw arm heeft groote sterkte;
Ga naar margenoot+Uw rechte handt is hoog, waardoor gy heil uitwerkte
Ga naar margenoot+Gerechtigheit en recht zyn uw ryks vastigheden.
Men ziet de waarheit voor uw aanschyn heene treeden.
7 Uw rykstroon staat gebouwt op goedertierenheit.
Ga naar margenoot+Welzalig is het volk dat uwe gunst verbeidt,
En kent het feestgeklank. 't zal wandlen vroeg en spade
In 't licht uws aangezichts, gestiert door uw genade.
Ga naar margenoot+'t Zal zich den ganschen dag in uwen naam verblyden,
Door uw gerechtigheit verhoogt uit smaat en lyden.
Ga naar margenoot+8 Want gy, almagtig Heer, zyt zyne sterkte en kracht,
Zyn heerlykheit, van wien het alle heil verwacht.
| |
[pagina 317]
| |
Wy zullen onzen hoorn, naar 's Heeren welbehagen,
Verhoogt zien, tot zyne eere, en 's vyandts magt verslagen.
Want onze schildt is van den Heere; en onzen Koning Ga naar margenoot+
Geeft ons de heilige van Isrel, uit zyn woning.
I I. Ruste.
9 Toen hebtge in een gezicht gesproken en gezeit, Ga naar margenoot+
Van uwen heiligen: Ik hebbe hulp bereidt
By eenen dappren heldt: ik heb 'er een' verkoren,
En uit het volk verhoogt, voor 't ryk aan hem beschoren:
'k Heb David mynen knecht, naar mynen raadt, gevonden, Ga naar margenoot+
Dien ik aan Israël ten heilandt heb gezonden.
10 Ik hebbe hem gezalft uit mynen olihoorn
Van heiligheit, in vrede, en niet in mynen toorn; Ga naar margenoot+
Met wien dan myne handt steedts zal bestendig bly-
| |
[pagina 318]
| |
ven.
Ook zal myn arm hem in zyn sterkte doen beklyven:
Ga naar margenoot+Zoodat de vyandt hem benaauwen zal noch dringen,
Noch d'ongerechtige zyn kroone en troon ontwringen.
Ga naar margenoot+11 Maar ik zal alle zyn partyen in 't gericht'
Verpletteren, en slaan voor 't vorstlyk aangezicht;
Ik zal ook plaag op plaag op zyne haters zenden:
Ga naar margenoot+En myn getrouwigheit en goedheit tot hem wenden,
Die zullen met hem zyn, wanneer zyn hoorn zal ryzen,
In mynen naame, dat hem elk zal eer bewyzen.
Ga naar margenoot+12 Zyn handt zal tot de zee zich strekken in 't gebiedt,
Zyn rechte handt zich tot de stroomen, dicht van riet.
Ga naar margenoot+Dan zal hy my zyn Godt, zyn Rotz en Vader noemen,
En zich in myne gunst en zegening beroemen.
Ook
| |
[pagina 319]
| |
zal ik hem, als zoon, ten eerstgeboornen stellen; Ga naar margenoot+
Ten hoogsten, die de magt der koningen zal vellen.
I I I. Ruste.
13 Ik zal in eeuwigheit hem houden myn verbondt, Ga naar margenoot+
Myn goedertierenheit blyft vast tot allen stondt.
Ik zal zyn erflyk zaadt en zynen rykstroon zetten Ga naar margenoot+
Van eeuw tot eeuw, en als des hemels loop en wetten.
Indien zyn kinderen myn wet en rechten schenden, Ga naar margenoot+
Zal ik myn vriendlykheit en aanschyn van hun wenden: Ga naar margenoot+
14 Dan zal ik hun misdryf met myne geesselroê
Bezoeken, en met tucht. maar ik, die nimmer moê Ga naar margenoot+
Van weldoen ben, zal nooit myn goedertierenheden Ga naar margenoot+
Wechneemen, noch myn eedts getrouwigheit vertreeden.
Ook zal ik myn verbondt ontwyden
| |
[pagina 320]
| |
noch verbreeken,
Ga naar margenoot+Noch iets verandren daar myn woordt van is gebleken.
15 Ik zwoer eenmaal een' eedt by myne heiligheit,
(Spraakt gy) zoo ik niet doe het geene ik heb gezeit,
Ga naar margenoot+Zoo ik aan David liege, opdat zyn nageslachten
Ga naar margenoot+Zyn in der eeuwigheit, gelyk de zonne in krachten,
Bevestigt op den troon, of als de maan in glanssen;
Ga naar margenoot+Want zyn getuige is heel getrou in 's hemels transsen.
Ga naar margenoot+16 Maar gy hebt nu zyn zaadt verstooten tot den grondt,
En 't gansch verworpen, ja gy hebt uw heilverbondt,
Met uwen knecht, in toorn vernietigt en gebroken,
Ga naar margenoot+Dat uw Gezalfde zit in schande en smaat gedoken.
Zyn kroone hebt gy zelf ontheiligt tegen d'aarde,
Terwyl uw grimmigheit zyn vestingen niet spaarde.
| |
[pagina 321]
| |
I V. Ruste.
17 Gy hebt zyn muuren doorgebroken en gevelt; Ga naar margenoot+
Dus staat hy open voor de plondring en ’t gewelt Ga naar margenoot+
Van die voorby hem gaan. hy is zyn nagebuuren
Tot eenen smaat geweest, dien hy noch moet bezuuren. Ga naar margenoot+
Gy hebt de rechte handt verhoogt van zyn partyen,
Zoodat zyn vyanden zich in zyn leet verblyen.
18 Gy hebt de scherpte van zyn zwaardt ook omgekeert: Ga naar margenoot+
En van hem 's vyandts magt niet in den strydt geweert.
Zyn schoonheit is verslenscht en heeft haer verf verschooten, Ga naar margenoot+
Ja, gy hebt zynen troon ter aarde neêrgestooten.
De dagen zyner jeugt hebt gy verkort door 't lyden, Ga naar margenoot+
Terwyl de schaamte hem bedekt aan alle zyden. Ga naar margenoot+
19 Hoe lang, ô Heer ! verbergt gy
| |
[pagina 322]
| |
steedts uw aangezicht ?
Brandt uwe grimmigheit gelyk een vierig licht ?
Ga naar margenoot+Gedenk toch van wat eeuwe ik ben, om 't leet te mindren.
Of hebt gy te vergeefs geschapen alle kindren
Ga naar margenoot+Der menschen ? wie zal hier 's doodts scherpen sikkel myden,
En zyne ziele van 't gewelt des grafs bevryden ?
Ga naar margenoot+20 O Heer, waar is dan nu uw goedertierenheit,
Voorheene by uw trouw aan David toegezeit,
Ga naar margenoot+En zelf gezworen ? Heer, gedenk toch aan het smaaden,
Daar uwe vyanden uw knechten meê belaaden;
Ga naar margenoot+'t Geen uw' Gezalfden hoont, als hy komt aangetreeden.
Ga naar margenoot+Gelooft zy Godt, de Heer, tot in alle eeuwigheden.
|
|