Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe lxxxviij Psalm. Ga naar margenoot+
O Heer, ô Godt myns heils, voor u Ga naar margenoot+
Roep ik by dage en gansche nachten,
Hoor myn gebedt en naare klagten,
| |
[pagina 310]
| |
Zy koomen voor uw aanschyn nu.
Ga naar margenoot+Neig, Heer, uw ooren tot myn schreien,
'k Zal in betrouwen u verbeîen.
Ga naar margenoot+2 Ik ben gerekent met de geen,
Die in de groeve nederdaalen;
Ik kan bykans geen adem haalen,
Ga naar margenoot+Als magteloos door al 't geween.
'k Ben als een man, die, zonder krachten,
Ga naar margenoot+Zal telkens in den druk versmagten.
3 Ik ben door droefheit afgemat,
En afgezondert by de lyken,
Ga naar margenoot+Gelyk verslagenen, in 't wyken
Voor 's vyandts zwaardt, in 't graf gespat:
Als dien gy niet gedenkt, vertreeden,
En door uw handt hier afgesneeden.
Ga naar margenoot+4 Gy hebt my in den kuil geleit,
In d'ondergroeve en duisternissen,
In diepte, daar ik u moet missen,
Ga naar margenoot+Ten blyk van uwe grimmigheit,
Die op my rust. 'k ben in bezwaaren,
| |
[pagina 311]
| |
En wordt gedrukt van al uw baaren.
5 Al myn bekenden hebt gy veer Ga naar margenoot+
Van my gedaan, myn vrienden yzen
Voor my, ik ben een groot afgryzen,
En gruwel: 'k ben besloten, Heer,
En kan, bezet met angst en schroomen,
Niet uit dit naare lyden koomen.
Ruste
6 Myn ooge treurt van zwaaren druk; Ga naar margenoot+
Ik roep tot u geheele dagen,
O Heer, en smelt in 't rouwig klaagen,
Als hygende onder 't lastig juk:
Ik strek, in deezen noodt en banden,
Tot u myn hart uit en myn handen.
7 Zal uwe handt ook wonderheên Ga naar margenoot+
Aan dooden doen, dat zy u looven ?
Dat d'overledenen uw hoven
Met lof, en heilgejuich betreên ? Ga naar margenoot+
Zal iemant uwe goedheit spellen
In 't graf, of uwe trou vertellen ?
| |
[pagina 312]
| |
Ga naar margenoot+8 Maakt gy uw wonderen bekent
In 's doodts bederf en duisterheden ?
Wordt uw gerechtigheit beleden
In 't landt daar 't leven is volendt ?
Ga naar margenoot+Maar myn gebedt, van u vernomen
In 't morgenlicht, zal tot u komen.
Ga naar margenoot+9 O Heer, waarom verstoot gy my ?
Waarom verlaat gy myne ziele,
Opdat uw gramschap haar verniele ?
Gy toont u steeds als myn party,
En komt, als ik u heil zal vergen,
Voor my uw aangezicht verbergen.
Ga naar margenoot+10 Ik ben, Heer, van der jeugt bedrukt,
Doodbrakende en gansch twyfelmoedig;
'k Draag uw vervarenissen, bloedig
Door u geslagen: 'k ga gebukt.
Ga naar margenoot+Want uwe gloedt en toornigheden
Verteeren myne ziel en leden.
11 Uw gramschapsvier gaat over my,
'k Verga en moet in 't leet verstikken,
| |
[pagina 313]
| |
Dewyl gy komt myn ziel verschrikken.
Den ganschen dag omringen zy Ga naar margenoot+
Als water myne ziel, vol schroomen,
Z'omvangen my als sterke stroomen.
* * * * *
12 'k Zie mynen vriendt en metgezel, Ga naar margenoot+
Zeer verre van my afgeweeken;
Ik ben van hunne hulp versteeken;
En gansch veracht, door uw bestel:
'k Zie myn verwanten en bekenden
In duisternis zich van my wenden.
|
|