Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– Auteursrechtvrij
[pagina 295]
| |
De lxxxij Psalm. Stem Ps. 46. Ga naar margenoot+
GOdt staat in Godts vergaderingen, Ga naar margenoot+
En zit in 't midden van de kringen
Der Goden daar hy 't heilig recht
In hun geweeten openlegt.
Hoe lange zultge een vonnis spellen Ga naar margenoot+
Vol onrecht, en een oordeel vellen,
Daar gy, van alle deugt vervreemt,
's Godtloozen aangezichte aanneemt ?
2 Doet recht den armen en den weezen, Ga naar margenoot+
Die uwe magt en hoogheit vreezen:
Rechtvaardigt de verdrukten; hoedt
Den armen in zyn' tegenspoedt.
Verlost den armen uit zyn nooden, Ga naar margenoot+
Die tot u komt benaaut gevloden;
Rukt den behoeftigen, in 't landt,
Toch uit der goddeloozen handt.
3 Maar zy verstaan noch recht noch reden, Ga naar margenoot+
En, in hun diepe onwetenheden,
Verkeeren zy in duisterheit,
| |
[pagina 296]
| |
Nu over d'aarde dik verspreidt,
Dies raakt haar grondvest aan het beeven.
Ga naar margenoot+'k Heb u den eernaam wel gegeeven
Dat gy zyt Goôn, bekleedt met eer
En kinders van den Opperheer.
Ga naar margenoot+4 Nochtans zult gy al t'zamen sterven
Als menschen, en hun lot beërven;
Ja gy zult vallen als een Vorst,
Die voortyts heeft het ryk getorst.
Ga naar margenoot+Sta op, ô Heer, ô Godt der waarheit,
En oordeel d'aarde naar de klaarheit
Van 't recht, want gy bezit alom
De volken als uw eigendom.
|
|