Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe lxxx Psalm. Ga naar margenoot+
O Isrels Herder, neem ter ooren, Ga naar margenoot+
Die Josefs zaadt, by u verkoren,
Als teedre schaapen hebt geleidt,
En in de woesteny geweidt: Ga naar margenoot+
Die tusschen 't Cherubyns gezicht
Der Bondkist zit, verschyn in 't licht.
2 Verschyn met glans, vertoon uw krachten
Voor Efraïm en zyn geslachten, Ga naar margenoot+
Ook voor Manasse en Benjamin.
| |
[pagina 288]
| |
Uw heil vloeie onze poorten in.
Koom, Heer, verlos ons, naar uw woordt,
Dewylwe als zyn in druk gesmoort.
Ga naar margenoot+3 Breng ons, ô Heer, uit smaat en schanden,
En slaak ons uit des vyandts banden:
Uw aanschyns licht en lieflykheit
Worde over onzen staat verspreidt:
Zoo zien wy ons door u bevrydt,
Die Israëls verlosser zyt.
Ga naar margenoot+4 O Heer, ô Godt der heireschaaren,
Hoe lange zultge uw volk niet spaaren,
En rooken tegen zyn gebedt ?
Ga naar margenoot+Uw wraakzwaardt schynt op ons gewet;
Om datge ons spyst met traanenbroodt,
En drenkt met traanen in den noodt.
Ga naar margenoot+5 Wy moeten, Heer, veel leet bezuuren,
Van vyanden en nagebuuren,
Dien wy zyn tot krakkeel gestelt.
Ga naar margenoot+O Godt, verschyn voor ons in 't veldt,
En breng ons weêr. uw aangezicht
| |
[pagina 289]
| |
Bestraale ons met zyn zalig licht.
Ruste.
6. Gy hebt een' wynstok uit Egipten Ga naar margenoot+
Gebragt, (toen wy de handt ontslipten
Des vyandts) en het heidendom
Verdreven uit het landt rontom,
Daar gy dien plantte met beleit, Ga naar margenoot+
Ter plaatze door u voorbereidt.
7. Gy hebt hem wortelen doen schieten,
En uwen zegen laaten vlieten,
Dat hy is over 't landt gestrekt.
Ga naar margenoot+'t Gebergt' was met zyn loof bedekt,
En zyne takken groeiden hoog,
Gelyk Godts ceedren, voor elks oog.
8 Hy schoot tot aan de zee zyn loten, Ga naar margenoot+
En daar d'Eufraatstroom komt gevloten.
Waarom, Heer, hebt gy zynen muur
Gebroken, dat zy t'aller uur, Ga naar margenoot+
Die op den weg voorby hem gaan,
Hem plukken, en ter neder slaan ?
| |
[pagina 290]
| |
Ga naar margenoot+9 Het woudtzwyn heeft hem gansch bedurven,
En uitgewroet, hy schynt versturven,
Door 't wildt des veldts gansch afgeweidt.
Ga naar margenoot+O Godt der Heireschaaren, breidt
Uw gunst op dezen wynstok uit,
Opdat hy botte spruit by spruit.
10 Kom uit den hemel hem beschouwen,
Bezoek hem, wil zyn muuren bouwen:
Ga naar margenoot+Den stam, door uwe rechte handt,
Tot uw verlustiging geplant,
Groeie op, en dat om uwen Zoon,
Dienge u gesterkt hebt op den troon.
Ga naar margenoot+11 Hy is verbrandt en afgesneeden.
Zy komen om in grimmigheden,
Wanneer uw aangezicht hen scheldt.
Ga naar margenoot+Uw handt zy voor den man gestelt,
Des menschen Zoone, dienge u sterkt,
Daar uwe rechte handt door werkt.
* * * * *
Ga naar margenoot+12 Zoo zullen wy, ô Heer der Heeren,
| |
[pagina 291]
| |
Van u nooit weêr te rugge keeren:
Behoudt ons, opdatwe uwen naam Ga naar margenoot+
Aanroepen, vry van smaat en blaam.
Uw aanzicht geeve licht en schyn,
Dan zullen wy geholpen zyn.
|
|