Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe lxx Psalm. Stem Ps. 17. Ga naar margenoot+
HAast u, ô Godt, tot myne hulp, Ga naar margenoot+
Om my te redden uit dit lyden,
En my van 's vyandts magt te vryden, Ga naar margenoot+
Opdat zy my niet overstulp'.
Zy worden schaamroodt die myn ziele Ga naar margenoot+
Belaagen, tot hun smaat en leet;
Dryfze achterwaart en zyt gereedt,
Opdat uw wraake hen verniele.
2 Laat hen, die myn verdriet en quaadt
Met lust en kitteling beschouwen,
Te schande worden, uitgehouwen
| |
[pagina 238]
| |
Uit uwen volke en 's levens staat.
Ga naar margenoot+Laat hen, die my met smaat onteeren,
En zeggen; Ha ! tot mynen hoon,
Voor hunnen welverdienden loon
Van hun beschaming, rugwaarts keeren.
Ga naar margenoot+3 Maar laatze in u zyn vrolyk, Heer,
En blyde, die in liefde u vreezen,
En zoeken: laat het woordt steedts wezen
Van uw liefhebberen: geef eer
Ga naar margenoot+Aan Godt, wiens naam zy groot te maaken.
Doch ick ben arm en vol elendt,
Haast u, ô Godt, opdatge u wendt
Tot my, om myne ziel te slaaken.
|
|