Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe lxj Psalm.Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+HEer, hoor myn geschrei en reden,
Neem myn beden
Ga naar margenoot+Toch ter ooren: van 's landts endt
Roepe ik tot u, als myn harte,
Ga naar margenoot+Door myn smarte,
Overstelpt is met elendt.
| |
[pagina 201]
| |
2 Leidt my op een rotz, te hooge
Voor het ooge,
En onnaakbaar, want gy zyt Ga naar margenoot+
My een hulp, een sterke tooren,
Niet te stooren
Door den vyandt, hem ten spyt.
3 'k Zal in uwe hut verkeeren, Ga naar margenoot+
Om u t'eeren,
'k Blyf 'er tot in eeuwigheit:
'k Neem myn toevlucht in 't verborgen,
Buiten zorgen,
Van uw vleuglen, uitgebreidt.
4 Gy, o Godt, neigt gunstig d'ooren, Ga naar margenoot+
Om te hooren
Naar myn zielgeloften: gy
Hebt my d'erfenis gegeeven,
't Heil en leven,
Van hen in uw vreeze en vry.
5 Gy vermeêrt, naar uw behagen, Ga naar margenoot+
's Konings dagen,
| |
[pagina 202]
| |
En bewaart hem als zyn wacht:
Zyne jaaren zult gy rekken,
Datze als strekken
Van geslachte tot geslacht.
Ga naar margenoot+6 Hy zal voor Godts aangezichte,
In 't gerichte,
Eeuwig zitten: kom, bereidt
Goedertierenheit en waarheit,
Hemelklaarheit,
Hem ter hoede toegezeit.
Ga naar margenoot+7 Zoo zal ik uw' naame pryzen,
Eer bewyzen
Door myn zangen, met ontzagh,
Eeuwiglyk, om, zonder draalen,
Te betaalen
Myn geloften, dag by dag.
|
|