Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe lxij Psalm. Stem Ps. 24.Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+Myn ziel is immers stil tot Godt,
'k Verwacht van hem myn zalig lot,
Ga naar margenoot+Want hy bestiert al 's wereldts zaaken.
| |
[pagina 203]
| |
Hy immers is myn rotze en heil,
Myn hoog vertrek, zoo vast en steil,
Dat ik nooit zal aan 't wanklen raaken. Ga naar margenoot+
2 Hoe lange zult gylieden quaadt
Aanstichten, in der boozen raadt,
Om tegen eenen man te stryden ? Ga naar margenoot+
Gy zult haast sneeven in dien stant,
En zyn als een gebogen wandt,
En aangestooten muur, in 't lyden.
3 Zy raadslaan slechts, hoe, door hun magt, Ga naar margenoot+
Zyn troon en hoogheit wordt verkracht,
En poogen hem ten grondt te stooten.
Zy hebben lust in leugentaal;
Hun mondt schynt zegen altemaal,
Maar 't vloeken legt in 't hart besloten.
4 Doch gy, myn ziel, zwyg Gode: want Ga naar margenoot+
'k Verwacht myn hulp van zyne handt,
Gy voelt alreê zyn liefdespranken.
Hy immers is myn heil en rotz, Ga naar margenoot+
Myn hoog vertrek, voor 's vyandts trots,
| |
[pagina 204]
| |
Dies raake ik nooit door hem aan 't wanken.
Ruste.
Ga naar margenoot+5 In Godt is al myn heil en eer;
De rotssteen myner sterkte: ik keer
My steedts tot hem als tot myn hoede.
Ga naar margenoot+Betrouw op hem tot allen tyt,
O volk ! uw harte zy verblijdt
In Godt, uw kracht voor 's vyandts woede.
6 Kom stort uw hart, bestraalt van 't licht,
Nu uit voor 's Heeren aangezicht:
Ga naar margenoot+Want immers zyn gemeene lieden
Maar ydelheit; de groote zyn,
Schoon vol verwaantheit, trots en schyn,
Slechts leugen; die niet groots bedieden.
7 Men weege ze vry altemaal,
Ga naar margenoot+Dan vintmenze ydel op de schaal,
Of meer dan ydel. stel 't betrouwen
Nooit op verongelyking, noch
Op roverye of snoodt bedrog;
Wil 't harte op 's wereldts goedt niet bouwen.
| |
[pagina 205]
| |
8 Godt heeft een ding gesproken, dat Ga naar margenoot+
Myn oor tot tweemaal heeft gevat,
Dat hem alleen behoort de sterkte. Ga naar margenoot+
O Heer, de goedertierenheit
Is uwe, als die hebt loon bereidt,
Naar elk hier 't goede of quaade werkte.
|
|