Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe lv Psalm. Ga naar margenoot+
O Godt, neem myn gebedt ter ooren, Ga naar margenoot+
Wil gunstig naar myn smeeking hooren,
En u niet voor myn klagt versteeken. Ga naar margenoot+
Merk op, ô Heer, verhoor myn beê,
'k Bedryf misbaar, en, gansch t'onvreê, Ga naar margenoot+
Maake ik getier in 't klaaglyk smeeken:
2 Om 's vyandts roep, den haat der boozen,
't Beangstigen der goddeloozen Ga naar margenoot+
Van myne ziele. want zy schuiven
Op my veele ongerechtigheit,
En haaten my met onbescheit
In toorne: laatze, ô Heer, verstuiven.
3 Myn harte lydt veel smart van binnen; Ga naar margenoot+
Verschrikkingen des doodts verwinnen
| |
[pagina 182]
| |
Myn ziel, die op my zyn gevallen.
Dus komt my vreeze en bevinge aan:
Ga naar margenoot+Ik wordt met doodtschrik aangedaan;
Terwylmen 's vyandts magt hoort brallen.
Ga naar margenoot+4 Zoodat ik zegge: koom beteuglen
Dien hoogmoedt; en, och kreeg ik vleuglen
Gelyk een duive, om wech te zweeven !
Ik zoude vliegen waar ik mogt,
Ga naar margenoot+En verre zwerven door de locht,
Om in een woesteny te leeven.
Ga naar margenoot+5 Ik zoude haasten om t'ontkoomen
Den dryfwindt, voor elkeen te schroomen,
En zwaren storm. koom hen verslinden;
Ga naar margenoot+Deel hunne tonge, want ik zie
De stadt vol twist, dien ik ontvliê,
En wrevel by dees twistgezinden.
Ga naar margenoot+6 Des daags en 's nachts gaan zy hun muuren
Rontom: waarin men steedts ziet duuren
Alle overlast en booze streeken,
Ga naar margenoot+Bederf en ongerechtigheit;
| |
[pagina 183]
| |
De list is op hun straat verspreidt,
Waardoor zy eere en trouw verbreeken.
7 Want 'k zie my van geen' vyandt hoonen, Ga naar margenoot+
't Geen ik gereedlyk kon verschoonen,
En met gedult ook had gedraagen:
Myn hater maakt zich ook niet groot
Nu tegen my, want ik ontvloodt
Wel anders zyn verborge laagen.
Ruste.
8 Maar gy, ô mensch, dien ik waardeerde Ga naar margenoot+
Voor mynen vriendt, en dien ik eerde
Als mynen leidsman, komt my schenden:
Wy leefden zoet te zamen raadt, Ga naar margenoot+
En gingen op, in 't feestgewaadt,
Naar 's Heeren huis, met Isrels benden.
9 Dat hen de doodt ter neder velle, Ga naar margenoot+
Zy daalen levendig ter helle;
Want in hun woning heerscht godtloosheit,
Ook in het binnenst van hun hart.
Dies roepe ik Godt aan in myn smart;
| |
[pagina 184]
| |
Ga naar margenoot+En hy verlost my van hun boosheit.
Ga naar margenoot+10 'k Zal 's avondts, 's morgens, 's middags klaagen,
Met veel geruchts en gansch verslagen,
En hy zal myne stemme hooren.
Hy heeft myn ziele van den strydt
Ga naar margenoot+Verlost in vrede, en my bevrydt
Van magtigen, vol woede en tooren.
11 Godt, als die zit van oude dagen,
Ga naar margenoot+Zal my verhooren en hen plaagen,
Dewyl 'er geen veranderingen
By hen te zien zyn, en zy Godt
Niet vreezen. want hy slaat, met spot,
De handt aan zyn verbondelingen.
Ga naar margenoot+12 Hy schendt onwaardig zyn verbonden.
Zyn mondt wordt gladder zelf bevonden
Ga naar margenoot+Dan boter: maar het oorelogen
Voedt hy in 't hart. zyn woorden zyn
Wel zacht als olie in den schyn,
Doch scherp als zwaarden, uitgetogen.
Ga naar margenoot+13 Werpt op den Heere al uwe zorgen,
| |
[pagina 185]
| |
Hy zal u voeden in 't verborgen,
En in alle eeuwigheit niet lyden
Dat hier de vroome wanklen zal,
Want hy bewaart hem voor den val,
Als zyn Beschermheer, t'allen tyden.
14 Maar gy zult hen doen nederdaalen, Ga naar margenoot+
O Godt, in eenen put vol quaalen:
Bloetdorstige en verkeerde menschen
Zien hunne dagen niet gebragt
Ter helfte; daar ik u verwacht,
En u betrouwe in al myn wenschen.
|
|