Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe lj Psalm.Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+GEnâ, genâ, naar uwe goedheit, Heer,
Ga naar margenoot+Vergeef myn schuldt naar uw barmhartigheden,
Myn misbedryf, dat van my wordt beleden;
Opdat ik
| |
[pagina 171]
| |
niet door rouwe en druk verteer'.
Wasch my toch van myne ongerechtigheit, Ga naar margenoot+
En reinig my van myne groote zonde,
Die dag en nacht myn angstig hart beschreit:
Genees, ô Godt ! dees' diepe zielewonde. Ga naar margenoot+
2 Want myne schuldt is my niet onbekent:
'k Weet dat ik heb uw heilverbondt vertreeden; Ga naar margenoot+
'k Zie steedts myn zonde en ongerechtigheden,
Waardoor ik my van u hebbe afgewendt.
'k Heb tegen u alleen gezondigt, Heer, Ga naar margenoot+
En stout gedaan dat quaadt is in uwe oogen,
Opdat men u rechtvaardige; en uwe eer
Blyke als gy spreekt, en recht doet uit den hoogen.
Ziet, ik ben zelf in ongerechtigheit Ga naar margenoot+
Geboren, 't quaadt heeft my al aangehangen
Vandat ik werdt in 's moeders schoot ontfangen,
Toen was
| |
[pagina 172]
| |
reeds 't zaad van zonde in my verspreidt.
Ga naar margenoot+Ziet, gy hebt lust tot waarheit in het hart,
In 't binnenste, daar gy my in 't verborgen
Uw wysheit, die al 's wereldts wysheit tart,
Bekent maakt, en my vrede komt bezorgen.
Ga naar margenoot+4 Ontzondig my met Ysop, van uw' Geest,
Dan zal ik rein voor u met lust verschynen:
Wasch my, en 't vuil der zonde zal verdwynen;
'k Word witter dan ooit sneeuvlok is geweest.
Ga naar margenoot+Laat my ook, Heer, nu hooren uwe vreughdt,
En blyschap, dat de beendren zich verblyden,
Die uwe handt, tot krenking myner jeugt,
Verbryzelt heeft, en redt my uit dit lyden.
Ruste.
Ga naar margenoot+5 Verberg toch van myn zonde uw aangezicht,
En delg uit al myne ongerechtigheden;
Opdat ik vry mag
| |
[pagina 173]
| |
voor uw aanschijn treeden,
Door uwen Geest bestraalt met hemellicht.
O Schepper: schep in my een rein gemoedt, Ga naar margenoot+
Een hart da u genegen is te vreezen;
Verniew in my een' vasten geest; en hoedt
My voor het quaadt, zoo wordt myn ziel geneezen.
6 Verwerp my van uw aangezicht niet, Heer, Ga naar margenoot+
En wil my nooit van uwen Geest berooven:
Noch heilig vier in mynen boezem dooven,
Maar geef dat het daar gloore meer en meer.
Geef my ook weêr de vreugdt der zaligheit, Ga naar margenoot+
Uw heil; om met vrymoedigheit te leeven,
Door uwen Geest geholpen en geleidt,
Om 's hemels weg vrymoedig op te streeven.
7 Zoo zal ik ook uw wegen, naar uw woordt, Ga naar margenoot+
Getrouwelyk den overtreedren leeren.
Dan zullen zich de zon-
| |
[pagina 174]
| |
daars tot u keeren,
In ootmoet, als gy myne smeeking hoort.
Ga naar margenoot+Verlos my toch van bloetschuldt, ô myn Godt !
Gy Godt myns heils: zoo zal myn tonge u pryzen,
En vrolyk uw gerechtigheden tot
Het hemelhof door mynen roem doen ryzen.
Ga naar margenoot+8 Heer, open nu myn lippen en myn' mondt,
Zoo wordt uwe eere en lof door my verkondigt.
'k Zal juichen als ik door u ben ontzondigt,
En gy my schenkt het heil van uw verbondt.
Ga naar margenoot+Want uwe lust strekt tot geen offerhand',
'k Hadze anders naar vereisch u opgedraagen:
Doch schoonmen varre of rund tot asch verbrandt
Op uw' altaar, zulks kan u niet behaagen.
Ga naar margenoot+9 Godts offer is een recht gebroken geest;
Een harte dat gekneust is en verslagen
Veracht Godt nooit, maar
| |
[pagina 175]
| |
is zyn welbehagen:
Hy ziet op dien die hem ootmoedig vreest.
O Heer, doet wel by Sion; dat uw woordt, Ga naar margenoot+
In uwe gunst, de muuren weder bouwe
Van uwe Stadt, Jeruzalem, verstoort
En gansch verwoest, opdatze op u betrouwe.
10 Het offer met gerechtigheit gepaart, Ga naar margenoot+
Zult gy met lust dan zien tot asch verteeren:
Dan zullen wy met varren u vereeren,
En slagtvee dat voor 't outer is gespaart.
|
|