Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe xlv Psalm. Ga naar margenoot+
MYn hart, ontvonkt, geeft op een goede reden, Ga naar margenoot+
Ik zegge myn gedichten uit: op heden
Zinge ik den lof eens Konings; myne tong
Is als de pen eens schryvers, fris en jong, Ga naar margenoot+
Die vaardig is. geen schoonheit van de menschen
Heeft iets by u, om wiens genâ wy wenschen,
Die, uitgestort in uwe lippen, geeft, Ga naar margenoot+
Datge eeuwiglyk van Godt gezegent leeft.
2 O Heldt, koom 't zwaardt aan uwe heupe gorden,
Opdat uw ryk hier door verbreidt mag worden, Ga naar margenoot+
Vertoon uw glans en groote Majesteit,
Uw
| |
[pagina 152]
| |
heerlykheit, de wereldt door verspreidt.
Ga naar margenoot+Gy moogt in die voorspoedig heene ryden
Op 's waarheits woordt, bekleedt aan alle zyden
Met heilig recht, zachtmoedigheit en kracht;
Zoo zien wy 't heil van uwe handt verwacht.
3 Uw rechte handt leere u gevreesde dingen.
Ga naar margenoot+Uw pylen zyn zeer scherp, en zullen dringen
In 't harte van de vyandtlyke schaar
Des Konings, tot zy zich voor hem verklaar'.
Ga naar margenoot+Uw troon, ô Godt, is eeuwiglyk verheven;
Uw koningsstaf, waarvoor de volken beeven,
Zwaait gy altoos met recht en billykheit;
Opdat gy 't ryk voor uwe bruidt bereidt.
Ga naar margenoot+4 Gy lieft het recht, en haat de snoode daaden:
Daarom, ô Godt, heeft uw Godt, vol genaden,
Uw hoofdt gezalft met vreugdenoly, meer
Dan hen dien
| |
[pagina 153]
| |
gy schenkt uw genootschaps eer.
Al uw gewaat heeft myrrhe en kassiwaassem, Ga naar margenoot+
Met aloë, en spreidt zyn' zoeten aassem
Uit tempelen van elpenbeen gesticht,
Vanwaar zy u verblyden door 't gezicht.
Ruste.
5 Men ziet u ook van Konings dochtren eeren, Ga naar margenoot+
Die uwen staat en heerlykheit vermeêren;
De Koningin staat aan uw rechte handt,
In 't fynste gout van Ophir, naar heur' stant.
O dochter, hoor, en zie, en neig uw ooren, Ga naar margenoot+
Vergeet uw volk, uws vaders huis, te vooren
Zoo dier bemint, en van u hoog geschat
Eer u de Vorst tot bruidt verkoren hadt.
6 Zoo zal de lust des Konings tot u strekken, Ga naar margenoot+
Uw schoonheit zal zyn liefde tot u wekken:
Nu hy dan is uw
| |
[pagina 154]
| |
bruidegom en Heer,
Zoo buig uw hart en leden voor hem neêr.
Ga naar margenoot+De dochter ook van Tyrus, met de ryken
Die onder 't volk vol eere en aanzien pryken,
Zult gy u zien schenkaadje en hulde doen,
En smeeken dat de Vorst hun wil behoên.Ga naar margenoot+7 De dochter van den Koning is inwendig
Geheel versiert; haar kleeding is behendig
Met gout gestikt, en rykelyk geboordt:
Ga naar margenoot+In dit gewaadt, dat 's bruîgoms oog bekoort,
Wordt zy geleidt in 's Konings ruime zaalen:
Haar staatgevolg en gezellinnen praalen
Ga naar margenoot+Dan meede op 't feest, in 's Konings hof geleidt
Met heilgezang en alle vrolykheit.
Ga naar margenoot+8 In plaatze van uw vadren krygt gy zoonen,
Die gy zult zien versiert met koningskroonen,
Ja die gy zelfs
| |
[pagina 155]
| |
tot Vorsten zetten zult
Der aarde, met des Konings roem vervult. Ga naar margenoot+
'k Zal uwen naam in alle de geslachten
Vereeuwigen, dat hem de volken achten,
En looven, als die eeuwig is de stof
Van feestgezang in 't koningklyke hof.
|
|