Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe xxxvj Psalm. Ga naar margenoot+
DEr boozen overtreding spreekt Ga naar margenoot+
Tot in myn hart, waardoor het breekt;
Omdat hy voor zyne oogen
Godts vreeze derft, zich zelven vleit Ga naar margenoot+
In 't doen van ongerechtigheit:
Zyn mondt spreekt enkel logen.
Tot weldoen wil hy niet verstaan. Ga naar margenoot+
's Nachts laat hy zyn gedachten gaan
Op onrecht, fel te haaten:
| |
[pagina 114]
| |
Hy slaat den goeden weg voorby,
Ga naar margenoot+ Leeft in der zonden slaverny,
En wil het quaadt niet laaten.
Ga naar margenoot+O Heer, uw goedertierenheit
Is tot in 's hemels boog verspreidt,
Uw waarheit ryst ten wolken.
Ga naar margenoot+Uw recht staat, als Godts bergen, pal.
Uw oordeel is een afgrondtsdal:
Gy hoedt al 's wereldts volken,
Ga naar margenoot+ Ook 't vee. zoo groot, zoo dierbaar is
Uw goedertierenheit gewis.
Waarom, ô Godt, de menschen
Tot uwer vleuglen schaduwkracht
Hun toevlucht neemen, als hun wacht
Ga naar margenoot+En hoede, naar hun wenschen.
3 Zy worden dronken van het vet
Uws huis; gy drenktze als aan de wedt
Ga naar margenoot+Van uwe wellustbeeken.
Want by u is des levensbron:
't Licht zien wy in uw licht; een zon
| |
[pagina 115]
| |
En vier om ons t'ontsteeken.
Uw liefde en goedertierenheit Ga naar margenoot+
Zy den rechtvaardigen bereidt.
De voet der goddeloozen Ga naar margenoot+
Noch handt my treff'. daar zyn gevelt
Die onrecht pleegen en gewelt: Ga naar margenoot+
Zoo sneuvelen de boozen. Ga naar margenoot+
|
|