Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe xxxiv Psalm. Ga naar margenoot+'k ZAl Godt tot allen tyt Ga naar margenoot+
Verheffen; steedts zal ook zyn lof
In mynen mondt zyn, als de stof
Daar 't hart zich in verblydt.
Myn ziel zal in den Heer
| |
[pagina 104]
| |
Ga naar margenoot+ Zich roemen; zoodat elk het hoor'
Wiens hart zagtmoedig is, waardoor
Hy blyde Godt vereer'.
Ga naar margenoot+2 Maakt 's hemels Heer nu groot
Met my, opdat wy zynen naam
Verhoogen, als die 's vyandts blaam
Ga naar margenoot+Gestuit heeft in den noodt.
Ik heb den Heer gezocht,
En hy heeft my geantwoordt; daar
Ga naar margenoot+Ik door geredt ben uit gevaar;
Godt heeft myn heil gewrocht.
Ga naar margenoot+3 Zy hebben op den Heer
Gezien, ja, als een waterstroom,
Hem aangeloopen, zonder schroom,
Waardoor zy voor oneer
En schaamte zyn bevrydt.
Ga naar margenoot+D'elendige riep in den doodt
Tot Godt, die hem zyn bystant boodt,
En redde uit zynen strydt.
| |
[pagina 105]
| |
I. Ruste.
4 Des Heeren Engel slaat Ga naar margenoot+
Zyn legertenten om hen heen
Die steedts het deugdenpadt betreên,
En ruktze uit alle quaadt.
Smaakt 's Heeren gunste en goedt, Ga naar margenoot+
Beschouwt zyn heil: welzalig is
De man die hem betrouwt, gewis
Wordt hy door hem behoedt.
5 Gy heilgen vreest den Heer, Ga naar margenoot+
Want die hem vreezen ziet men niet
Van hem verlaaten in 't verdriet;
't Gebrek smyt hen niet neêr.
De leeuwen, jong en graag, Ga naar margenoot+
Zyn veel door hongersnoodt gequelt,
Maar hem, die Godt ten toevlucht stelt,
Ontbreekt niets alle daag.
6 Koomt aan, gy kinders, hoort Ga naar margenoot+
Naar my, op dat ik u nu leer
De vreeze van den Opperheer,
| |
[pagina 106]
| |
Naar 't voorschrift van zyn woordt.
Ga naar margenoot+Wie is de man dien 't lust
Te leeven? Wie die dagen lieft,
Waarin geen leet hem 't hart doorgrieft,
Maar die hy slyt in rust?
Ga naar margenoot+7 Bewaart uw tong van 't quaadt,
En uwe lippen van bedrog
Te spreeken. Schuuwt het lasterspog
Der boozen en hun' raadt.
Ga naar margenoot+Wykt van het quaade, en doet
Het goede; zoekt en jaagt naar vreê,
Het zwaardt blyve altoos in de schee,
Rein van onnozel bloedt.
I I. Ruste.
Ga naar margenoot+8 Godt ziet uit 's hemels boog
Op hen, die niet in waan en schyn,
Maar inderdaat rechtvaardig zyn.
Hyn stem hoort hy omhoog.
Ga naar margenoot+Maar 's Heeren aangezicht
Is tegen hen die quaat begaan;
| |
[pagina 107]
| |
Hun naam wordt ganschelyk verdaan
Van d'aarde, en derft het licht.
9 Zy roepen, en de Heer Ga naar margenoot+
Verhoortze en redtze uit alle smart:
De Heer is by 't gebroken hart.
Den geest gekneust en teêr Ga naar margenoot+
Behoudt hy. veel elendt
En rampspoedt treft de vroomen; maar
De Heer bewaart hen in 't gevaar, Ga naar margenoot+
En helptze ook in het endt.
10 Hy zorgt voor al 't gebeent'
Der zynen, zonder dat 'er een Ga naar margenoot+
Gebroken wordt, noch uit zyn leên
Verwrikt, maar 't blyft vereent.
De boosheit doodt en slaat Ga naar margenoot+
De goddeloozen, die in 't hart
De vroomen haaten; schult en smart
Verwoesten hunnen staat.
11 De Heer verlost de ziel Ga naar margenoot+
Van zyne knechten; al die hem
| |
[pagina 108]
| |
Betrouwen, raaken uit de klem
Van schuldt, schoonze op hen viel.
|
|