Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
De xxxij Psalm. Ga naar margenoot+
WElzalig hy, wiens misbedryf en zonden Ga naar margenoot+
Bedekt zyn, hy die vryspraak heeft gevonden.
Welzalig is de mensche dien Godt slaakt Ga naar margenoot+
Van onrecht, en tot wien zyn heil genaakt;
Dien 't misdryf niet van Godt wordt toegerekent,
Wiens quaat hy niet in zyn gedenkboek tekent.
In wiens gemoet bedrog noch valsheit woont,
Maar die zich trou in al zyn daaden toont.
2 Wanneer ik zweeg, verouderden myn beenen, Ga naar margenoot+
Terwylmen my den ganschen dag zag weenen,
En, als een leeu, steeds brullen met geklag,
Want uwe handt gevoelde ik nacht en dag, Ga naar margenoot+
Die my zwaar drukte en neêrsmeet van de hoogte.
Myn sap werdt zelf verkeert in zomerdroogte,
| |
[pagina 96]
| |
Myn hart bezweek, myn kracht versmolt door rou;
'k Scheen gansch ontzet van uwe hulpe en trou.
Ga naar margenoot+3 'k Beleedt voor u myne ongerechtigheden,
'k Zocht met geen' schyn myn misdryf te bekleeden:
Ik zeide: 'k zal belydenisse doen
Voor Godt, opdat hy al myn schult verzoen':
En gy vergaaft het onrecht mijner zonden.
Ga naar margenoot+Hierom zal u elk heilge t'allen stonden,
Aanbidden in den vindens tyt; ja hy
Is voor een' vloet van groote watren vry.
Ruste.
Ga naar margenoot+4 Gy zyt my, Heer, een schuilplaats in myn lyden.
Gy hoedt my voor benaautheit t'allen tyden.
Uw gunst omringt my steedts met vrolykheit
Van feestgezang, en 't heil door u bereidt.
Ga naar margenoot+'k Zal u dan van de wegen
| |
[pagina 97]
| |
onderwyzen
Die gy zult gaan, om in geluk te ryzen;
Ik geeve raad, myn oog zal op u zyn;
Opdat de gunst des hemels u beschyn'.
5 Weest niet gelyk een paardt, ontbloot van reden, Ga naar margenoot+
Gelyk een muyl, die, sterk en grof van leden,
Van kloek verstant en wysheit is berooft,
't Beest, dat men toom en breidel legt om 't hoofdt,
En in den muyl, opdat het u niet naake.
De booze heeft veel smarten van Godts wraake; Ga naar margenoot+
Maar die altoos op 's hemels Heer betrouwt,
Wordt door zyn gunst omringt en opgebouwt.
6 Verblydt u in den Heer met heilgezangen, Ga naar margenoot+
Rechtvaardigen, zoo zult gy troost ontfangen;
Zingt vrolyk, gy oprechten van gemoedt,
En juigt, omdat zyn goedheit u behoedt.
|
|