Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe xxxi Psalm. Ga naar margenoot+
IK stelle op u, Heer, myn betrouwen, Ga naar margenoot+
Dat my nooit schande of smaat Ga naar margenoot+
Treffe of benaauw'; maar laat
My eeuwiglyk uw heil beschouwen.
Help my uit, naar myn beden,
Door uw gerechtigheden.
2 Neig, Heer, uw ooren tot myn klaagen. Ga naar margenoot+
Redt my van 's vyands trots.
Wees my een sterke rots,
Een vesting, vast door haters laagen:
Een huis, om my te hoeden
Voor hun gewelt en woeden.
3 Want gy zyt myne steenrotz, 't leven Ga naar margenoot+
Van myne ziel, myn borg;
Gelei my door uw zorg,
Om uwen naam, in top verheven. Ga naar margenoot+
Redt my uit alle netten,
| |
[pagina 90]
| |
Die zy my heimlyk zetten.
Ga naar margenoot+4 'k Beveel myn' geest in uwe handen.
Want gy hebt my bevrydt,
Godt, die waarachtig zyt.
Ga naar margenoot+Ik haate hen, die, tot hun schanden,
Op nietige ydelheden
Acht neemen, en hun zeden.
I. Ruste
Ga naar margenoot+5 'k Betrouwe op Godt, verheugt van harte,
Wiens goedertierenheit
Geroemt wordt en verbreidt.
Want gy zaagt myne elende en smarte,
En kende in gunst myn ziele,
Datze in geen wanhoop viele.
Ga naar margenoot+6 Gy, Heer, hebt my ook niet beslooten,
In 's vyands magt en handt,
Stout tegen my gekant;
Maar my uit zyne sterke pooten
Geredt; en myne voeten
De ruimte doen ontmoeten.
| |
[pagina 91]
| |
7 Wees dan, ô Heer, myn ziel genadig, Ga naar margenoot+
Beangst en zwaar geplaagt.
Myn oog is doorgeknaagt
Van smart. myn lyden ryst gestadig,
En prangt myn buik en leden.
Myn geest wordt fel bestreden.
8 Want door de droefheit is myn leven Ga naar margenoot+
Verteert; myn jaaren zyn
Verzucht in rou en pyn.
Myn kracht heeft my ook gansch begeeven
Door misbedryf: myn weenen
Doorknaagt myn vleesch en beenen.
I I. Ruste.
9 Van wegen alle myn bestryders, Ga naar margenoot+
Ben ik myn nabuurs smaat;
Bekenden, in dees' staat,
Tot schrik; gehoont van myn benyders.
'k Zie my ook op de straaten
Van ydereen verlaaten.
10 Ik ben als uit het hart vergeeten, Ga naar margenoot+
| |
[pagina 92]
| |
Gelyk een doode in 't graf.
Elk wendt zich van my af.
'k Ben als een vat rontom gereeten,
Bedorven en onwaardig.
Elk smaat my heel boosaardig.
Ga naar margenoot+11. Want ik, rontom bezet met vreezen,
Vernam aan alle zy
De naspraak tegen my;
Hun raadslag heeft myn ziel verweezen,
Om haar met kracht te rooven,
En 't levens licht te dooven.
Ga naar margenoot+12. Maar ik betrouwe op u, ô Heere,
Ik zeg: gy zyt myn Godt.
Ga naar margenoot+Myn levenstyd en lot
Zyn in uw hand, verhoogt in eere;
Redt my uit 's vyands handen,
En myn vervolgers tanden.
Ga naar margenoot+13 Laat over my uw aanschyn lichten,
Verlos in gunste uw' knecht,
Naar 't woord hem toegezegt:
| |
[pagina 93]
| |
En laat my nooit door schaamte zwigten, Ga naar margenoot+
Want ik roepe u aan, Heere,
Opdat geen quaat my deere.
I I I. Ruste.
14 Maar schaamte treff' de goddeloozen, Ga naar margenoot+
Verdelg hen tot in 't graf.
Verstom, tot smaat en straf, Ga naar margenoot+
De valsche lippen van de boozen,
Die trots bestaan de vroomen
Te lastren, zonder schroomen.
15 Hoe groot zal 't goedt ook voor hen weezen, Ga naar margenoot+
Dat gy hebt wechgelegt,
Gewrocht en toegezegt,
Voor hun die uwen naame vreezen,
Hier by der menschen kindren:
't Goedt dat nooit zal vermindren !
16 Gy zult hen in 't geheim versteeken, Ga naar margenoot+
Van 't Goddlyk aangezicht,
In 't ongenaakbaar licht,
Om 's mans hoogmoedigheên te breeken;
| |
[pagina 94]
| |
En in een hut besluiten,
Om tongentwist te stuiten.
Ga naar margenoot+17 Gelooft zy Godt, die zyn genade,
En goedertierenheit
Heeft wonderlyk verbreidt
Aan my, tot 's vyandts schande en schade,
My voerende in een sterkte,
Dat elk zyn bystant merkte.
Ga naar margenoot+18 Ik zeide wel: 'k ben afgesneeden
Van voor uwe oogen, Heer;
Dan hoorde gy noch weêr
Myn roepen, smeeken, en gebeden.
Ga naar margenoot+Lieft Godt zyn gunstgenooten,
Hy zal uw heil vergrooten.
19 Want Godt, de Heer, behoedt de vroomen,
En straft den euvelmoedt,
Door trots en waan gevoedt.
Ga naar margenoot+Zyt sterk, en hoopt vry zonder schroomen
Op Godt, hy zal u sterken
En 't goede voor u werken.
|
|