Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe xxiv Psalm. Ga naar margenoot+
D' Aarde is des Heeren eigendom Ga naar margenoot+
Met haare volheit. wat alom
Voor 't oog koomt. al de wereldkringen
Met haar bewooners in 't gemeen.
Hy lei haar' grondslag op de zeen, Ga naar margenoot+
En stroomen, die 't heeleal omringen.
| |
[pagina 70]
| |
Ga naar margenoot+2 Wie klimt des Heeren heuvel op?
Wie krijgt van zynen berg den top?
Wie zal zyn heiligdom betreeden?
Ga naar margenoot+Die rein van hart en handen is,
Die zyne ziel niet ongewis
Opheft tot waan en ydelheden.
3 Ook hy die niet bedrieglijk zweert.
Ga naar margenoot+Dees worden met zyn heil vereert,
Op dien zal milt zyn zegen daalen:
Dat is 't geslacht dat naar hem vraagt,
Ga naar margenoot+Dat's Jakob, die den Heer behaagt;
Op wien hy schiet zyn liefdestraalen.
4 Gy poorten, heft uw hoofden op,
Ga naar margenoot+Gy eeuwge deuren rijst in top,
Zoo zal de Koning binnen rijden:
Wie is de Koning zoo vol eer?
Ga naar margenoot+D'Almagtige, de sterke Heer,
De Heer, geweldig in het strijden.
5 Gy poorten, heft uw kruinen op,
Ga naar margenoot+Aaloude deuren rijst in top,
| |
[pagina 71]
| |
Op dat de Heer treede in zyn woning,
Met eer bestuuwt. wie is die Heer Ga naar margenoot+
En Koning, zoo vol glans en eer?
Der heireschaaren Heer en Koning.
|
|