Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijPsalm xij. Ga naar margenoot+
BEhoud, ô Heer, omdat men ziet ontbreeken Ga naar margenoot+
De vroomen: de getrouwe zyn in tal Ga naar margenoot+
Zoo zeer verkleent, dat zy zyn gansch bezweken
In 't menschdom, door veel smart en ongeval.
2 Zy spreeken valsch een yeder met zyn' naasten, Ga naar margenoot+
Met lippen die tot vleijen zijn gewent,
(Om 't lyden des oprechten te verhaasten,)
Terwyl hun hart de waarheit kreukt en schendt.
3 De Heer snyde af de lippen die door vleijen Ga naar margenoot+
Bedriegen, en de tong die grootsheit spreekt:
Die dagelijks in valsheit zich vermeijen;
In 't binnenste des boezems aangequeekt.
4 Die zich verwaant in deze woorden uiten: Ga naar margenoot+
Wy zullen met de tonge
| |
[pagina 32]
| |
d'overhant
Behouden: wie kan onze lippen sluiten,
Die ons zyn?
Wie is heer van onzen stant?
Ga naar margenoot+5 'k Zal, zegt de Heer, om 't kermen van de vroomen,
't Verwoesten der elendigen, met kracht
Nu opstaan, en hem flux ter hulpe koomen
Dien hy belaagt; tot zyne hoede en wacht.
Ga naar margenoot+6 De redenen des Heeren ziet men blinken
Als zilver, dat door 't smeltvier zevenmaal
Geloutert is, in eenen kroes
Ga naar margenoot*Zy klinken
De wereld door, als 't helderste metaal.
Ga naar margenoot+7 Gy, Heere, zult uwe erfenis bewaaren,
En hoeden voor dit trouweloos geslacht,
In eeuwigheit; en 't heil haar openbaaren
Dat ze in 't geloof van uwe gunst verwacht.
Ga naar margenoot+8 Men ziet vol moedt de goddeloozen draaven
Rontom, vol vreugde, en in
| |
[pagina 33]
| |
het hart verblijdt,
Wanneer 't gebeurt dat d'eerelooste slaven,
In 't menschdom, zyn tot hoogen staat gewijdt.
|
|