Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijPsalm xiij. Ga naar margenoot+
HOe lange zult gy myner, Heer, Ga naar margenoot+
Vergeeten; dat men zonder eer
My smaadt?
Hoe lange zal ik derven Ga naar margenoot+
't Licht van uw aanschijn; om te sterven
Door 's vyands hand en moordgeweer?
2 Hoe lange zal ik in myn hart Ga naar margenoot+
Raadslagen neemen, steeds benart?
Hoe lange zal my droefheit treffen
By daag?
Hoe lange zich verheffen
Myn vyand, die my hoont en sart?
3 Aanschouw, verhoor my, Heer, mijn Godt: Ga naar margenoot+
Dat ik niet valle in schande en spot;
Verlicht myn ooge, om niet t'ontslaapen
Zoo dat de dood my wech komt raapen
Van d'aarde, en 't graf my zy ten lot.
| |
[pagina 34]
| |
Ga naar margenoot+4 Opdat myn vyand, trots van moed
Niet zegge, als hy in gramschap woedt;
Ik mogt hem over in het stryden:
Noch myne haters zich verblyden,
Als ik zou wanklen, met den voet.
Ga naar margenoot+5 Maar op uw goedertierenheit
Betrouwe ik, my steeds toegezeit:
Mijn hart zal in uw heil opspringen
Van vreugde: ik zal den Heere zingen,
Omdat hy my heeft hulp bereidt.
Ga naar margenoot+Psalm xiv.
Ga naar margenoot+DE dwaas zeit stout in 't hart: daar is geen Godt:
Zy hebben zich bedorven in hun wegen;
Daar zy met hart en monde gruwels pleegen,
Niemant doet goed; maar elk, vol schimp en spot,
Hoont Godts gebodt.
Ga naar margenoot+2 De Heer heeft uit den hemel neêrgezien,
Op 's werelds staat, en alle menschen kindren;
Of iemant, als ver-
| |
[pagina 35]
| |
standig, zou vermindren
Zyn misdryf en de goddeloosheit vliên,
Godt eere biên.
3 Al t'zamen zyn zy van het deugdenpadt Ga naar margenoot+
Geweken, en gansch stinkende verbastert:
Daar is 'er geen die Godt in 't hart niet lastert.
Te zamen zijn ze in boosheit uitgespat,
En vuil bekladt.
4 Hoe ! hebben dan de werckers van het quaad Ga naar margenoot+
En onrecht, geen verstant, die, fel gebeeten
Op 's Heeren volk, dat graag als brood opeeten?
Zy roepen Godt niet aan.
Hun hart versmaadt
Des Heeren raadt.
5 Aldaar zyn zy met schrik en angst vervaart; Ga naar margenoot+
Want Godt is by 't geslacht met zynen zegen
Dat onvermoeit betracht zyn wet en wegen,
En overal rechtvaardigheit bewaart,
Met trou gepaart.
6 Gy, die zoo trots, vermetel zyt, en stout, Ga naar margenoot+
| |
[pagina 36]
| |
Beschaamt den raad van hem die in elenden
Zit; omdat hy zich tot den Heer komt wenden
In zynen nood, hem voor zyn' toevlucht houdt,
En hem betrout.
Ga naar margenoot+7 Och quam het heil van Israël eens voort
Uit Sion !
Als de Heer hen die gevangen
Zijn wederbrengt, zal Jacob met gezangen
Verblijdt zijn: en de vreugd in Isrels poort,
Nooit zyn gestoort.
|
|