Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijPsalm xi. Ga naar margenoot+'k BEtrouwe op Godt, den Heere, met myn harte; Ga naar margenoot+
Hoe zegt gy tot myn ziele dan:
Zwerf heen
Naar uw gebergte, ô vogel?
'k Zie met smarte
En onlust, dat de boozen, groot en kleen,
Met styven boog hun scherpe pylen schikken Ga naar margenoot+
Op hunne peeze, om tegens recht en reên,
In 't donker naar 't oprechte volk te mikken.
2 Voorzeker word de grondvest omgestooten: Ga naar margenoot+
Wat heeft toch de rechtvaardige gedaan?
De Heer, wiens oor nooit voor
| |
[pagina 30]
| |
hem is gesloten,
Komt in 't paleis der heiligheden staan.
Ga naar margenoot+Des Heeren throon is in den hoogen hemel,
Zyn oogen zien de menschen kindren aan,
En proeven ze in dit ondermaans gewemel.
Ga naar margenoot+3 De Heer proeft hen die hier rechtvaardig leeven,
Maar 't godtloos volk, dat boos gewelt bemint,
Haat zyne ziel: hy zal een' regen geeven
Op hen, van vier, en strikken, door den windt,
Ga naar margenoot+Die krachtig stormt, gestijft en aangedreven,
Met zwavelstof gemengt, die 't al verslindt:
Dit is het deel huns bekers als zy sneeven.
Ga naar margenoot+4 Want 's hemels Heer is heilig en rechtvaardig,
Zyn lust is tot gerechtigheit en deugt;
Zyn aangezicht aanschout hun die hier waardig
Hem leeven, in oprechtigheit en vreugdt.
[Zyn koningrijk zal hy voor hun bereiden,
Wanneer de ziel, in Godt haar heil verheugt,
| |
[pagina 31]
| |
Zal nimmer van 't gezicht zyns aanschyns scheiden.]
|
|