Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– Auteursrechtvrij
[pagina 8]
| |
O Godt van mijn gerechtigheit,
Gy hebt voorheen mijn heil beschoren,
Ga naar margenoot+Toen ik scheen hopeloos verloren,
En my een ruimer lucht bereidt.
Zyt my dan nu, ô Heer, genadig,
Hoor mijn gebed. Hoe lang zal noch
Myne eere, ô mannen, zoo baldadig,
Ga naar margenoot+Tot schande zyn, en gy gestadig
De leugen zoeken en 't bedrog?
2 Weet dat zich Godt heeft afgezondert
Een' gunstgenoot, tot zyner eer:
Ga naar margenoot+Als hy in gramschap op u dondert,
Zult gy verbaast zyn, en verwondert,
Dat mijn geroep komt voor den Heer.
Zyt dan beroert, maar wilt u wachten
Ga naar margenoot+Van zonden; stort stille op uw bed
Tot Godt uw zielsbegeerte en klagten,
En overweegt met uw gedachten
De heiligheit van zyne wet.
Ga naar margenoot+3 Wilt zoo gerechtige offerhanden
Ontsteeken op Godts hoog altaar.
| |
[pagina 9]
| |
Laat uwe harten steeds ontbranden
Van hemelvier:Ga naar margenoot*heft reine handen
Tot Godt op in het openbaar. Ga naar margenoot+
Wilt op zyn woord en heil betrouwen:
Schoon veele zeggen; wie zal 't goed
Ons nu doen zien? Wilt op hem bouwen.
Geef ons uw aanschijns licht t'aanschouwen,
O Heer ! en zy ons lijfsbehoed.
4 Gy geeft my grooter vreugde in 't harte Ga naar margenoot+
Dan als der goddeloozen graan
En most vermeerdert word met smarte.
Terwijl ik al 't vermaak uittarte
Waarom de mensch hier is begaan. Ga naar margenoot+
Ik zal in vrede nederleggen,
En slaapen; want alleen de Heer
Zal my (als hy my liet voorzeggen,
In myne vlucht door bosch en heggen,)
Doen zeker woonen, t'zyner eer.
|
|