Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– AuteursrechtvrijDe ij Psalm.
Ga naar margenoot+ WAarom rot dus het heidendom byeen,
En zyn vol woede en ydelheit de volken,
Stout tegen Gods Gezalfden op de been?
Ga naar margenoot+ De Koningen, wier hoogmoet ryst ten wolken,
Verbinden zich met hun verwate magten,
Tot hoon van Godt, des hemels
| |
[pagina 3]
| |
Majesteit,
Opdat ze dus onwaardiglyk verachten
Het groote heil dat Godt zijn volk bereidt.
2. Men hoort uit hun die godtvergeete taal: Ga naar margenoot+
Laat ons den band van 't hoog gezag verscheuren,
Hun touwen van ons smyten, tot een praal,
En tegen hem gemoedigt 't hooft opbeuren,
Ja zyn gebodt en alle tucht verwerpen.
Maar Godt, die uit den hemel alles ziet, Ga naar margenoot+
Zal lachen, en zyn wraakzwaardt op hen scherpen,
Ja spotten met dien trots in 't hoog gebiedt.
3 Zyn donderstem zal hun in 't zondig oor Ga naar margenoot+
Schel klinken, en vol toorne tot hen spreeken:
Ontaardt geslacht wat neemt gy reukloos voor,
Om 's hemels raad en vreêverbond te breeken?
Ik ben de Heer, die van alle eeuwigheden Ga naar margenoot+
Myn' Koning heb gezalft, als Sions
| |
[pagina 4]
| |
Heer;
Myn' heilgen berg, daar hy word aangebeden:
Geen werelds magt werpt ooit zyn' troon ter neêr.
Ruste.
Ga naar margenoot+4 'k Zal melden van het zalig vreêbesluit:
De Heer sprak zelf tot my voor alle d'eeuwen,
Gy zyt myn Zoon, ik teelde u Ga naar margenoot*als myn Spruit,
Dies stelle ik u ten Heilandt der Hebreeuwen;
Maar uwe Kerk zult gy veel grooter stichten,
Ga naar margenoot+Eisch overzulks, en 't heidensche geslacht
Worde u ten erf om d'aarde te verlichten,
Als onder uw gehoorzaamheit gebragt.
Ga naar margenoot+5 Ik geef u daar den ryksstaf in de handt,
Onbuigzaam uit hard yzer vast geklonken,
Om 't woedend volk, stout tegen u gekant,
Te morzelen met heete gramschaps vonken:
Ga naar margenoot†Gy zult het slaan als pottebakkers vaten.
Daarom,
| |
[pagina 5]
| |
ô volk, dat hier den scepter zwaait; Ga naar margenoot+
Kus, kus den Zoon, wil u op hem verlaaten,
Op wiens bevel de gansche wereld draait.
Ga naar margenoot+6 Gy heerschers, die hier 't koninklyk gezagh Ga naar margenoot+
Van Godt ontleent, en, trots op uwen zetel,
Godts hoogheit smaadt door uw vervloekt gedrag: Ga naar margenoot+
Gy rechters, die het recht schendt, te vermetel
Op uwen staat, wilt met verstant bemerken
Uw dwaasheit, en neemt tucht en leering aan !
Dient Godt met vreeze en beeving om te werken
Met vreugt uw heil, en nimmer te vergaan.
7 Want als zyn toorn een weinig maar ontbrandt,
Zultge op den weg in uwe zonden sneeven:
Wel zalig zyn zy alle in hunnen stant,
Die op zyn gunst betrouwen, en hem leeven.
| |
[pagina 6]
| |
De iij Psalm.
Ga naar margenoot+HOe veel vyanden, Heer,
Bereiden 't moordgeweer,
Om uwen knecht te vellen ?
Hoe groot is 't booze rot
Dat met mijn lijden spot,
Ga naar margenoot+En mijne ziel komt quellen ?
Ik hoor een smaadgeroep
Uit deeze vyandstroep
Losbarsten, dat Godts trouwe
Ga naar margenoot+En heil mijn ziel ontbreekt,
My van de kroon versteekt,
Opdat hy 't muitryk bouwe.
Ga naar margenoot+2 Doch, Heer, gy zyt een schild
Die my bedekt; en wilt
Myne eer zyn en mijn Koning:
Die my het hoofd opheft,
Zoodat geen pyl my treft
Gesmeedt in 's vyands woning.
Ga naar margenoot+ik riep met mijne stem
Tot God: ô Heere, tem
Den muiter zoo vermetel;
De Heer, vol heiligheit,
Heeft my zijn hulp bereidt
Van zynen berg en zetel.
Ga naar margenoot+3 Ik lei my toen ter rust,
En sliep,
| |
[pagina 7]
| |
'k verrees met lust,
Want 's Heeren alvermogen
Is my een zuil en stut,
Een burg die my beschut,
En moedigt uit den hoogen.
Ga naar margenoot+Nu heb ik vrees noch schrik,
Schoon 's vyands drommen, dik
Geschaart, my stout omringen:
Schoon duizenden verwoet,
Heet dorsten naar mijn bloet,
Om my het ryk t'ontwringen.
Ga naar margenoot+4 Sta op dan, Heer, mijn rots,
En demp mijns vyands trots:
Gy sloegt hem op de kaken,
En braakt zijn tanden af:
Zoo zag men 's hemels straf
Der boozen koppen blaaken.
Het heil is van den Heer,
Wy zingen t'uwer eer:
Ga naar margenoot+Dat uw genade en zegen
't Volk hoed van uwen naam,
Opdat zich altoos schaam'
Zyn vyand gansch verlegen.
|
|