Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Davids Harpzangen.De eerste Psalm.Ga naar margenoot+
WElzalig is de man die nimmer gaat, Ga naar margenoot+
Of wandelt in der goddeloozen raadt;
Hy, die nooit staat op booze zondaars wegen,
En die, 't gestoelt der spottren ongenegen, Ga naar margenoot+
Nooit daar in zit: maar 's Heeren wet betracht,
Ja denkt daar met vermaak op dag en nacht.
2 Hy is gelyk een boom die heerlyk bloeit Ga naar margenoot+
Aan eene beek, waar door hy opwaarts groeit
In volle kracht, met vruchten zwaar geladen,
Die op haar tyd het oog en 't hart verzaden;
Wiens bladen nooit verwelken noch vergaan:
Al wat hy doet zal altoos wel beslaan.
3. Doch zoo bestaan de goddeloozen nooit, Ga naar margenoot+
Die 's Heeren wraak als vluchtig kaf
| |
[pagina 2]
| |
verstrooit,
Dat van den wint wordt heen en weêr gedreven.
Dies zullen ook de goddeloozen beeven
Voor 't hoog gerichte en 's hemels Majesteit:
Geen plaats is by de vroomen hun bereidt.
Ga naar margenoot* 4 Want Godt, die in den hoogen hemel woont,
En daar zyn glans en heerlykheit vertoont,
Kent al 't bedryf van die omlaag hem vreezen:
't Rechtvaardig volk wil hy ten Heilant wezen;
Maar 't boos geslacht, godtloos, vol trots en waan,
Zal in zyn' toorn rechtvaardig ondergaan.
|
|