Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Versta wat ik heb overdacht,
Terwijl ik uwe hulp verwacht,
Ga naar margenoot+Neig tot mijn schreijen, Heer, uwe ooren,
Als u verkoren.
Ga naar margenoot+2 Merk op mijn stem, ô Godt, mijn Koning,
Want tot u richt ik mijn gebedt,
Opdat gy op myn zuchten let,
Verhoor my uit uw hemelwoning,
Met heilbekroning.
Ga naar margenoot+3 Des morgens zal myn tonge u smeeken,
'k Zal 's morgens my ook schikken, Heer,
Tot u, en, steeds vroeg in de weer,
Wacht houden: van uw gunst dan spreeken,
My versch gebleken.
Ga naar margenoot+4 Gy zyt geen Godt die aan het quade Lust hebt, maar die het booze haat;
De zondaars zyn van u versmaadt,
Uw heil verschijnt hun vroeg noch spade,
Noch uw genade.
Ga naar margenoot+5 't Onzinnig volk zal voor uwe oogen
| |
[pagina 11]
| |
Niet staan; die ongerechtigheit
Bedrijven, hebt ge uw wraak bereidt.
Gy, die bewoont des hemels boogen,
Haat allen logen.
Ruste.
6 Gy zult hen die verkeertheit spreeken Ga naar margenoot+
Verdoen, door uwen gramschapsgloet:
De Heer verfoeit den man op bloet
Verhit; en hen die valsch in streeken,
De trou verbreeken.
7 Maar door uw goedertierenheden Ga naar margenoot+
Zal ik gaan in uw huis, ô Heer,
'k Buig me in uw' vreeze ootmoedig neêr
Naar uw paleis, om mijn gebeden
Voor u t'ontleeden.
8 Wil my in uwe waarheit leiden, Ga naar margenoot+
O Heer, om hen die my verspiên,
Laat myne ziel uw wegen zien
Voor my gericht, 'k zal u verbeiden,
Uw lof verbreiden.
| |
[pagina 12]
| |
Ga naar margenoot+9 Want in hun mond word niet gevonden
Dat recht is; 't hart is vol verderf,
Hun keele is als een open erf,
Een graf vol stanks: hun tonge, ontbonden,
Vleit t'allen stonden.
Ga naar margenoot+10 Verklaar ze schuldig, laat ze vallen,
O Godt, en hunnen raad ver gaan,
Verdrijf ze om alle hun misdaân:
Want zy weêrspannig met hun allen,
Op boosheit brallen.
Ga naar margenoot+11 Maar laat hun die op u betrouwen
In vreugde juichen eeuwiglijk,
Omdat gy ze overdekt: ten blijk
Van gunste; geef hun 't heil t'aanschouwen
Die op u bouwen.
Ga naar margenoot+12 Laat hun van vreugde in u opspringen:
Want gy daalt met uw' zegen neer ?
Op den rechtvaardigen, ô Heer,
Gy zult hem, als met schildekringen,
In gunste omringen.
|
|