| |
| |
| |
Jean-Baptiste Van Mons. door P. Degobert Brussel. Koninklijke Bibliotheek Albert I. Prentenkabinet ▪
| |
| |
| |
9 Jean-Baptiste Van Mons, een boegbeeld van de scheikunde
Michel Bougard
▪ Een ‘revolutionair’ in de scheikunde
Jean-Baptiste Van Mons werd geboren in Brussel op 10 november 1765. Na studies in een college te Turnhout ging de jonge Jean-Baptiste in de leer bij een apotheker en legde in 1787 de bekwaamheidsproeven af. Twee jaar later nam Jean-Baptiste Van Mons deel aan de Brabantse omwenteling. Als aanhanger van Jan Frans Vonck (1743-1792) en de progressieve vleugel van de opstand werd Van Mons op 5 augustus 1790 aangehouden en opgesloten in de gevangenis van de Hallepoort, op basis van louter vermoedens van activiteiten tegen het vaderland. In de volgende dagen verduidelijkte men de aanklacht: hij was opgemerkt in aanwezigheid van andere verdachten en men beschuldigde hem ervan te behoren tot het geheime patriottische genootschap ‘Pro Patria’. Van Mons zou er de vrij ongewone schuilnaam ‘Annibal de Cartache’ hebben gehad. Op 13 september eiste een akte van inbeschuldigingstelling een zware en afdoende straf, en liet zelfs niet toe dat Van Mons door een advocaat werd verdedigd. Gelukkig waren de gemoederen bedaard na de ineenstorting van de revolutionaire beweging. Bij gebrek aan bewijs werd Van Mons begin oktober uiteindelijk vrijgelaten.
Door dit voorval was bij de jonge apotheker het revolutionaire vuur niet gedoofd. Al in januari 1789 had Van Mons Antoine-Laurent Lavoisier (1743-1794) aangeschreven om zijn belangstelling mee te delen voor de ‘revolutie’, die zich ook in de chemie afspeelde. Van Mons was een van de eersten die in de Nederlanden de antiflogiston-ideeën van de nieuwe Franse chemie verspreidde. Zijn ijver om dingen te veranderen, zowel in wetenschap als in politiek, kreeg een nieuwe kans in 1792. Op 20 april van dat jaar verklaarde het revolutionaire Frankrijk de oorlog aan Oostenrijk. Na hun overwinning in de slag bij Jemappes (6 november 1792) werden de Fransen onthaald alsof ze de mislukking van de Brabantse revolutie hadden gewroken. Ze knoopten banden aan met diegenen die in die revolutie een rol hadden gespeeld. Jean-Baptiste Van Mons werd zo zeer snel aangesteld als ‘vertegenwoordiger van het Belgische volk’.
Terug onder Oostenrijks bewind werd België opnieuw het toneel van confrontaties. In de slag bij Fleurus gebruikten de Fransen voor het eerst ballonnen om de vijandelijke stellingen te bespieden. Na de Franse overwinning werd één van de ballonnen naar het park van Brussel gebracht, waar Van Mons hem kon onderzoeken. Het is mogelijk dat hij bij die gelegenheid Louis-Bernard Guyton de Morveau (1737-1816) ontmoette, die tot eind juli in Brussel verbleef. Op 22 januari 1795 gaf Roberjot, de volksvertegenwoordiger voor de Nederlanden, aan Van Mons de opdracht een studie over de Belgische mijnen te maken. Na de annexatie van de Zuidelijke Nederlanden, consulteerde Roberjot Van Mons i.v.m. de reorganisatie van het onderwijs. Al gauw profiteerde Van Mons van zijn goede relaties met Roberjot om nauwe contacten aan te knopen met Franse wetenschappers. Op 22 maart 1796 werd Van Mons benoemd tot geassocieerd lid van het Institut national de France, opgericht ter vervanging van de Académie des Sciences.
In januari 1797 werd Van Mons door zijn collega's van het Institut de France (in het bijzonder Antoine-François Fourcroy, 1755-1809) verzocht om mee te werken aan de redactie van de Annales de chimie, maar ditmaal als redactielid (zijn naam zou op het titelblad verschijnen) en niet langer als gewoon correspondent. Dit tijdschrift, gelanceerd door Lavoisier, had in 1792 reeds meerdere artikels van Van Mons gepubliceerd; de uitgave ervan was in 1793, tijdens de Terreur, gestaakt.
| |
| |
Op 11 april 1797 werd Van Mons aangesteld als leraar chemie en experimentele fysica aan de nieuwe Centrale School van het Dijle-departement. Van Mons begon toen een omvangrijke briefwisseling met talrijke onderzoekers uit verschillende landen, terwijl hij in de Annales hun werk besprak. Zo kwam de Brabantse chemicus in het begin van zijn loopbaan aan de Centrale School in contact met Alessandro Volta (1745-1827) en hij sprak met veel belangstelling over de ‘zuil’ die de Italiaanse fysicus had uitgevonden. Volta had zijn resultaten naar verschillende correspondenten gestuurd en het lijkt vast te staan dat een volledige verhandeling over de zuil ook in Van Mons' bezit was, kort voordat Volta's uitvinding in juni 1800 werd voorgesteld aan de Royal Society te Londen.
Van Mons' contacten werden met de dag talrijker. Gezien de overvloed aan informatie polste hij bij zijn collega's van de Annales de chimie of men voor bijkomende ‘cahiers’ kon zorgen. Nadat de Franse chemici dit hadden afgewezen, besloot Jean-Baptiste Van Mons zelf een bundel met wetenschappelijke nieuwtjes uit te geven. Het eerste nummer van zijn Journal de chimie et de physique verscheen te Brussel op 15 Vendémiaire van het jaar X (7 oktober 1801). Het bevatte relatief weinig werk van Van Mons zelf, maar wel berichten over het onderzoek van de belangrijkste Europese chemici (Volta, Brugnatelli, Vauquelin, Fourcroy, Chenevix, Bucholz, Tromsdorff, Wurzer, Van Marum, Van Troestwijck, enz.). Het Journal werd in 1803 wegens geldgebrek stopgezet. Intussen had Van Mons zijn medewerking aan de Annales de chimie stopgezet, wat hem op 19 Brumaire van het jaar X (10 november 1801) een afkeuring bezorgde van het redactiecomité, dat zijn beslissing unaniem betreurde. Deze breuk met de Franse chemici kan misschien ook ingegeven zijn door de steeds groter wordende tegenstellingen tussen hen en Van Mons inzake de chemische nomenclatuur en zijn opvattingen over de fundamentele elementen van de materie. Van Mons meende namelijk dat het ‘calorique’ een materiële stof was en dat het, al naargelang de omstandigheden, warmte, licht en elektriciteit kon geven.
Van Mons' uitgeversactiviteiten hadden hem afgeleid van het beoefenen van de farmacie. Niettemin had hij in 1801 een Pharmacopée manuelle uitgebracht, opgedragen ‘aux mânes de Lavoisier’. De scheikundige kreeg even later de titel doctor honoris causa van de universiteit van Helmstad. Maar aangezien deze diploma's in Frankrijk niet werden erkend, raadde Fourcroy hem aan een doctoraat voor te stellen aan de medische faculteit van Parijs. Hij promoveerde effectief op 31 augustus 1808 met een proefschrift ‘over de oorsprong en de uniforme verdeling van de dierlijke warmte’.
In 1811 begon Van Mons zijn voortdurend evoluerende en door een rijke verbeelding gevoede scheikundige ideeën opnieuw te verfijnen. Zijn Lettre à Bucholz sur la formation des métaux en général, et en particulier de ceux de Davy is eigenlijk een essay over een algemene hervorming van de chemische theorie. Enkele maanden later, in 1813, maakte Van Mons een Franse vertaling van de Ele-
Journal de chimie et de physique. Tijdschrift uitgegeven door Jean-Baptiste Van Mons. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I ▪
| |
| |
Jean-Baptiste Van Mons. Pharmacapée manuelle. Brussel, 1801. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I ▪
ments of Chemical Philosophy van Humphrey Davy (1778-1829) met toevoeging van talrijke kritische commentaren (wat Davy geenszins beviel). Van Mons ontwikkelde daarin verder zijn reeds in Lettre à Bucholz geformuleerde standpunt omtrent het materiële (maar onweegbare) karakter van het ‘calorique’, en hij herhaalde de opvatting dat de tussenkomst van het ‘calorique’ (van solaire oorsprong) had geleid tot de verschillende lichamen die op aarde gekend zijn.
Na de Franse nederlaag bij Waterloo in juni 1815 werd België met Nederland verenigd onder Willem I. Hij zorgde voor de heropening van de Académie royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles, waarvan Van Mons lid werd op 3 juli 1816. Willem I reorganiseerde eveneens het hoger onderwijs met de oprichting, op 25 juli 1816, van drie rijksuniversiteiten, respectievelijk in Luik, Gent en Leuven. Jean-Baptiste Van Mons werd aangeduid om scheikunde te onderwijzen aan de faculteit Wetenschappen van de universiteit van Leuven. Van bij de start van zijn cursussen voelde Van Mons de behoefte eens te meer zijn chemische doctrine te verduidelijken. In 1818 publiceerde hij Principes élémentaires de chimie philosophique, waarin hij de interpretatie van de scheikundige fenomenen door het ‘calorique’ hernam. Van Mons voegde er ‘algemene toepassingen van de doctrine van de bepaalde verhoudingen’ aan toe. Volgens hem kon iedere chemische verbinding worden geïnterpreteerd als een verbranding met uitwisseling van ‘calorique’.
Gelijktijdig met zijn werk in de scheikunde, had Van Mons een zeer solide reputatie opgebouwd in de tuinbouwkunde. Zo had hij een theorie bedacht die stelde dat de eerste zaden van een jongere fruitboomvariëteit bomen opleverden die weliswaar nog steeds variabel waren in hun zaden, maar toch minder geneigd om terug te keren naar de wilde staat dan bomen die voortkwamen uit zaden van veel oudere variëteiten. In 1823 liep Van Mons een ernstige beenblessure op. Hij zag zich genoodzaakt zijn onderwijs te Leuven gedurende enige tijd te onderbreken. Tijdens deze gedwongen rust begon hij aan de redactie van een catalogus van het fruit
Jean-Baptiste Van Mons. Arbres fruitiers leur culture en Belgique, et leur propagation par la graine ou. Pomonomie belge expérimentale et raisonnee Leuven. 1835. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I ▪
| |
| |
(ongeveer 200 variëteiten) in zijn verzameling en gaf hij zijn cultuurtheorie vorm. Pas in 1835 werd zijn beroemde Pomonomie belge uitgegeven.
Na de revolutie van 1830 werd het voortbestaan van de Leuvense universiteit, in het bijzonder de faculteit Wetenschappen, in vraag gesteld. In afwachting van de reorganisatie van het hoger onderwijs werden de lessen in enkele faculteiten instandgehouden met hulp van de stad. De cursus theoretische en experimentele scheikunde werd toevertrouwd aan Pierre-Joseph Hensmans (1792-1862), een oud-leerling van Van Mons, die nadien zijn preparateur was geworden. Van Mons vond deze aanstelling onterecht en toonde zich geërgerd. Op 10 juli 1834 kondigden de Belgische bisschoppen de oprichting aan van een ‘vrije’ universiteit ‘volgens het plan en de vorm van de oude universiteit van Leuven’. Na de opheffing van de rijksuniversiteit vestigde deze katholieke universiteit zich in Leuven. Van Mons, wiens benoeming aan de rijksuniversiteit door de Belgische overheid was erkend, werd nu verbonden aan de rijksuniversiteit te Gent. Bijna zeventig jaar oud, weigerde de oude professor deze mutatie. De Belgische regering liet hem toe tot het emeritaat en gaf hem een aanzienlijk pensioen. Hoewel hij zich bij zijn familie had willen voegen die in Brussel resideerde, besloot Van Mons toch maar in Leuven te blijven wonen; hij stierf er op 6 september 1842.
| |
▪ De chemie van Jean-Baptiste Van Mons: een ‘verouderde’ wetenschap
De overvloedige details in de door Jean-Baptiste Van Mons voorgestelde theorieën, de fantasie in de argumenten, en de rijke verbeelding van de scheikundige in zijn pogingen de natuur te begrijpen, maken het oeuvre van de Brabantse professor tot een curiositeit waarvan de wetenschapshistorici het belang nog niet voldoende hebben ingeschat.
De eerste sporen van Van Mons' chemische activiteiten vallen samen met de redactie van Lavoisiers Traité élémentaire de la chimie. In juli 1789 vroeg Lavoisier Van Mons mee te werken aan de Annales de chimie die de Fransman had gelanceerd. Het was echter pas in deel XII (januari 1792) van dat
Elemens de Chimie et Physique expérimentale. Handschrift van Jean-Baptiste Van Mons Brussel, Académie royale de Belgique ▪
nieuwe tijdschrift dat de eerste bijdrage van de Brusselse scheikundige verscheen. Begin 1792 vond een briefwisseling plaats tussen de Duitser Friedrich Gren (1760-1798) uit Halle en Van Mons. Gren besprak de kritiek van Claude Berthollet (1748-1822) op zijn opvattingen in verband met zuurstof. Gren nam aan dat er geen ‘zuurstof’ was in de ‘kalk van rood kwik’ (kwikoxide, HgO). Volgens Gren was het zuurstofgas geobserveerd tijdens de calcinatie van dit oxide geproduceerd door de ‘nauwe verbinding van de warmtestof met het water’. De proeven met kwikoxide stonden toen centraal in een controverse tussen aanhangers van de flogistonleer en aanhangers van Lavoisiers nieuwe theorie. In zijn antwoord aan Gren stelde Van Mons dat wat de oorsprong van de gebruikte kwikoxides ook mocht zijn, ‘ze in dezelfde proportie zuurstofgas hadden geleverd’. Wat betreft het water dat Gren
| |
| |
had geobserveerd, daarover postuleerde Van Mons dat ‘het water gevormd werd toen de waterstof met de zuurstof van het metaal in contact kwam op het moment dat dat vrijkwam’.
De meeste werken van Van Mons uit deze periode handelen over experimentele bevestigingen van de theorie van Lavoisier. Dankzij een netwerk van Italiaanse, Franse, Duitse en Hollandse correspondenten was hij zo een van de beste verdedigers van wat bekend stond als de ‘nieuwe chemie’ tegenover de aanhangers van Stahls flogistonleer. Die sleutelpositie zou Van Mons terecht snel een reputatie bezorgen. In april 1798 werd Van Mons aangesteld als leraar scheikunde en experimentele fysica aan de Centrale School van het departement van de Dijle. Hij onderwees er de chemische theorie die hij enkele jaren voordien had uitgewerkt.
In 1794 poneerde hij, in een commentaar bij de heruitgave van Philosophie chimique van Antoine-François de Fourcroy, voor het eerst dat licht niets anders is dan een ‘wijziging van “calorique”, of “calorique” een wijziging van licht, en dat de twee stoffen van identieke aard zijn’. Noch Lavoisier, noch Fourcroy hadden zich uitgesproken over het echt materiële karakter van dit ‘calorique’. Voor Lavoisier was ‘calorique’ een soort fluïdum dat binnendrong tussen de moleculen van de lichamen en hen uiteendreef, wat toestandsveranderingen veroorzaakte. Lavoisier zag ‘calorique’ slechts in de gebonden toestand, aangezien het zich ‘hechtte’ aan alle lichamen die het ontmoet. Van Mons was een voorstander van de nieuwe nomenclatuur van de Italiaan Luigi Vincenzo Brugnatelli (1761-1818) en koos definitief voor het materiële karakter van ‘calorique’. Hij nam daardoor geleidelijk afstand van de Franse chemie. Om duidelijk te onderstrepen dat het zuurstofgas voortkwam uit de associatie van het ‘zuurstofprincipe’ met ‘calorique’, noemde Van Mons het ‘thermoxigène’ (naar Brugnatelli). Zo werd ook de ‘hydrogène’ van Lavoisier (‘de stof die water voortbrengt’) herdoopt in ‘phlogogène’ (‘de stof die een vlam voorbrengt’), waardoor water dus ‘thermoxide de phlogogène’ werd!
Volgens Van Mons was zuurstofgas een verzadigde chemische verbinding van warmtestof en een zuurvormend beginsel. Wanneer een brandbaar lichaam zich verbond met het zuurvormend beginsel, beschouwde Van Mons dit als ternaire substanties. Met een wel meer door hem toegepaste methode, nuanceerde Van Mons zijn ideeën door een complexe classificatie te gebruiken van ‘combustibles thermoxigènes simples’ en ‘semi-thermoxigènes’. Anders dan Brugnatelli stelde hij dat het mogelijk moest zijn een kwantitatieve schaal van ‘thermoxigénabilité’ en ‘oxigénabilité’ op te stellen, gebaseerd op het voorkomen van vrije warmtestof, in overeenkomst met de affiniteit van de lichamen met het zuurvormend beginsel. Zo kan een lichaam, aldus de Brabantse chemicus, ‘worden gerangschikt in de klasse van de “combustibles oxigènes ou thermoxigènes” naargelang de verbinding ervan met lucht wordt ontbonden door waterstof of dat het zelf het water ontbindt’.
Van Mons' theorie over de oorsprong van de materie werd, hoewel ze uitvoerig werd behandeld tijdens zijn lessen, pas in 1813 verduidelijkt bij zijn vertaling van Davy's Elements of Chemical Philosophy. Voor Van Mons bestond er op het moment van de schepping van de wereld een soort ruwe materie (de ‘aardsubstantie’), uitsluitend gevormd door zuurstof en waterstof en vrij van enige verbinding met de warmtestof. De introductie van licht in de materie (het ‘fiat lux’ uit de Bijbel) gebeurde, zo verduidelijkte Van Mons, onder vorm van de warmtestof, en zorgde voor het verdwijnen, in variabele hoeveelheden, van zuurstof en waterstof, waardoor de verschillende stoffen op aarde werden gevormd.
Metalen waren volgens Van Mons binaire verbindingen van zuurstof en waterstof, waarbij het laatste principe het grootste was (de hoeveelheid uitgeweken zuurvormend beginsel was bepalend voor de aard van het metaal). Zuurstofgas bestond uit gelijke delen zuurvormend beginsel en warmtestof, dat alle waterstof van de oermaterie had verjaagd. Water ontstond door substitutie van warmtestof door een grote hoeveelheid waterstof in de oermaterie. Elke verandering van de samenstelling van de materie moest aldus gepaard gaan met een binding of vrijmaking van warmtestof. Van Mons beschouwde de warmtestof als de zwaartestof van de zon. Hij geloofde in een continue uitwisseling
| |
| |
van warmtestof tussen zon en aarde, waardoor de temperatuur van beide behouden bleef. De warmtestof die door de zon werd uitgestraald, had ook steeds de neiging ernaar terug te keren. De opname van warmtestof deed het gewicht van lichamen niet toenemen; volgens Van Mons was dat omdat de warmtestof een ‘materie is die enkel drukt in de richting van de zon’.
Van bij het begin van de 19de eeuw, in zijn Principes d'électricité, en confirmation de la théorie électrique de Franklin (1803), had Van Mons geponeerd dat de warmtestof zich onder drie verschillende vormen kon aandienen: als warmte, licht en elektriciteit. Deze drie vormen hadden hun geleiders, halfgeleiders en niet-geleiders. De warmtevorm had de neiging de lichamen binnen te dringen, de elektriciteit kon zich in beperkte mate aan-
Jean-Baptiste Van Mons, Principes d'électricité, en confirmation de la théorie électrique de Franklin..., Brussel, 1803. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I ▪
hechten aan het oppervlak, terwijl het licht geen enkel aanhechtingsvermogen bezat waardoor het weerkaatste. Als intermediair tussen de twee andere vormen moest het elektrisch fluïdum, aldus Van Mons, voortdurend ‘moeite doen om zich van de lichamen te verwijderen en om ze te naderen’. Van Mons veronderstelde ook dat de zon in de lucht een continue omzetting in stand hield van licht in warmte, van warmte in elektriciteit, en van elektriciteit opnieuw in warmte en in licht. Volgens Van Mons brak onweer uit wanneer elektrische stroom zich spontaan scheidde van lucht door de afname van een ‘neigende kracht’ of ook door een sterke ‘reactie’ van de zon, wat het evenwicht zou verbreken tussen het water in de atmosfeer en de elektrische stroom van de samengestelde luchtlagen. Van Mons verklaarde zo de hele meteorologie door diverse omzettingen van de verschillende vormen van warmtestof.
Van Mons heeft zich veel beziggehouden met de elektrolyse van water door de zuil van Volta. Volgens hem kwam het elektrisch fluïdum (dat slechts warmtestof was) het aan zuurstof geassocieerde waterstof in het water verdrijven: zo kwamen zuurstofgas (verbinding van het zuurvormend beginsel met warmtestof) en waterstofgas vrij. Het lichaam dat een verbinding aanging met het elektrisch fluïdum werd negatief geladen en verplaatste zich naar de positieve pool (vorming van zuurstof aan de positieve anode), terwijl dat waarop het elektrisch fluïdum alleen maar uitwendig inwerkte, positief werd en naar de negatieve pool ging (vorming van waterstof aan de negatieve kathode). Van Mons meende dat de chemische affiniteit zich overal liet voelen waar warmtestof in een lichaam kon worden vervangen door een ander lichaam; de voorkeur van de verbinding hing af van de hoeveelheid waterstof die best de warmtestof kon vervangen. Tot aan zijn dood geloofde Van Mons dat waterstof het enige enkelvoudig lichaam was dat zonder warmtestof kon bestaan; zuurstof kon enkel bestaan wanneer dit volledig verzadigd was hetzij door waterstof, hetzij door warmtestof. Zuurstof was voor hem ook het enige lichaam dat zich kon associëren met warmtestof (en het enige dat er van kon loskomen). Trouw aan Lavoisier, behield hij
| |
| |
voor zuurstof de rol van belangrijkste generator van het zure karakter, waarbij hij wel preciseerde dat ‘zuurstof nooit de zuurheid vormt, maar ze ontwikkelt door de vorming van water’. Van Mons geloofde ook dat de zuurheid al vroeger bestond in bepaalde substanties, maar dat zij ‘uitgedoofd’ was, hetzij door een overmaat aan waterstof in de brandbare stoffen, hetzij door overmaat aan zuurstof in de verbrandingsstoffen. Om de zuurheid te laten verschijnen moest zuurstof bij de eerste en waterstof bij de tweede worden gevoegd.
Jean-Servais Stas (1813-1891), die bij Van Mons college had gevolgd tijdens de laatste jaren van zijn leven, toonde zich (onterecht) streng over de theorieën van zijn leraar, en schreef zelfs dat Van Mons ‘de scheikunde enkel bedreef in de geschriften van anderen [...], en “zijn doctrine” de vrucht was van zijn verbeelding, een afwijking waartegen hij zich niet genoeg had behoed’. Het is het oordeel van een chemicus die Van Mons' theorieën naar de ‘prehistorie’ van de scheikunde verwees, een terrein met theorieën die definitief waren voorbijgestreefd, zoals ook Gaston Bachelard (1884-1962) later zou verduidelijken. Zelf houden we niet van het schema waarbij de hedendaagse wetenschapper een oordeel velt over de wetenschap van het verleden en de geleerden als ‘overwinnaars’ dan wel als ‘verliezers’ worden gezien. We verkiezen een wetenschapsgeschiedenis die zich evenveel met de mislukte als met de geslaagde pogingen bezighoudt. Van Mons was een man van zijn tijd en zijn theorieën moeten worden begrepen als een episode van de intellectuele (en politieke) maalstroom die de overgang van de 18de naar de 19de eeuw heeft gevoed. Hij probeerde onafgebroken het bewijs te vinden van een unitaire theorie van de materie door hypothesen te vormen over lichamen die waren samengesteld uit een minimum aan enkelvoudige elementen. Opmerkelijk waren ook zijn inzichten in verband met de mogelijke omzettingen van wat wij ‘energie’ noemen. Hoewel het excentrieke karakter van zijn chemie vandaag verrassend kan lijken, was hij toch een belangrijke (zij het miskende) schakel tussen de revolutie van Lavoisier en de revolutie van de fysische scheikunde en de scheikunde van de nieuwe elementen.
Bernard Gaillot. Le chimiste. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I. Prentenkabinet ▪
Jean-Baptiste Van Mons was zeker een essentiële schakel in de verspreiding van nieuwe ideeën in de chemie. Hij ijverde steeds voor verandering en nam stelling ten gunste van progressieve ideeën. Daardoor was hij één van de voornaamste tussenpersonen tussen de door Lavoisier en de Franse chemici verkondigde chemie en het Duitstalig en Nederlandstalig gebied. Zijn gevoel voor compromis en zijn bereidheid tot dialoog zorgden er voor dat het doorgeven van informatie voorrang kreeg op eigen experimenteel werk. Hoewel hij een originele verbeelding had, maakte hij de fout vast te houden aan theoretische interpretaties die niet altijd een solide experimentele basis hadden. Door zijn aandacht voor transparantie en zijn bereidheid informatie te laten circuleren doorheen een netwerk van geprivilegieerde correspondenten is hij een man die dichter staat bij de Verlichting dan bij de industriëlen en professionele wetenschappers van de chemie uit de 19de eeuw.
|
|