Het paradys der geestelijcke en kerckelijke lof-sangen, op de principaelste feest-dagen des gheheelen jaers
(1679)–Aegidius Haeffacker– Auteursrechtvrij
[pagina 595]
| |
O Jesu lief, wat maeck ick hier
In 's droefheyts arm' valeye,
In groot miseri en dangier,
Daer ick geen vreughdt verbeye!
Moet ick noch langer zijn
In 's wereldts boos' contreye:
Dat is mijn hert een pijn.
Moet, &c.
Compassi, bid ick, toont aen my,
U mijnder wilt ontfermen,
Och wilt mijn ziel eens maken bly,
Ontfanght haer in uw' ermen.
Verlost my uyt ellendt,
Aenhoordt mijn krachtigh kermen,
Laet my u zijn present
Verlost, &c.
Hoe langhe sal ick wesen noch
Als ballingh hier beneden,
In 't dal der tranen vol bedrogh
Om stae'gh te zijn bestreden?
| |
[pagina 596]
| |
Stelt toch mijn druck een maet,
Hoe soud' ick zijn te vreden
Mijn dagen die zijn quaet.
Stelt, &c.
Geeft my we'er mijn soet Vaderland,
Daer ick soo seer na hake:
Mijn 's Hemels Vader-lant, playsant,
Laet my daer in geraecken
Dit leven my verdriet,
Is myn een sware saecke,
Mijn lijden, Heer, aensiet.
Dit, &c.
Gelijckerwijs een Tortelduyf
Altijd sonder cesseren,
Met swaer getreur, klachtig gesnuyf,
Niet doet dan suspireeren,
Als sy haer gaey' getrouw'
Verliest, en moet ontbeeren,
En leeft voort-aen in rouw'.
Als, &c.
Alsoo ick oock met ongeneugt
Inwendig seer bevangen,
Mistroostig lamenteer en sucht,
Besweecken door verlangen,
Om u mijns herten lief:
Want u alleen t'aenhangen,
| |
[pagina 597]
| |
Dat is al mijn gerief.
Om u, &c.
O Prince komt doch metter spoet,
Ontbindt des lichaems banden:
Met u te zijn geen dingh so soet
In dese vreemde landen.
Volbrenght toch mijn begeer
Ras my uyt dees' warande
Leydt eens tot u, o Heer.
Volbrenght, &c.
|
|