Het paradys der geestelijcke en kerckelijke lof-sangen, op de principaelste feest-dagen des gheheelen jaers
(1679)–Aegidius Haeffacker– Auteursrechtvrij
[pagina 578]
| |
NAe soo veel vermaeck'lijckheden,
Daer ick mede
Mijne jeught heb gepasseert:
Eylaes in hoe korten tijden
Is verblijden
In een swaer verdriet verkeert!
Och in wat een korter stonde,
Is verslonden
D'ongebonden
Tijdt van sonden!
Nu legh ick aen alle zijden
In zwaer lijden,
In een schrickelijcken brant;
| |
[pagina 579]
| |
De serpenten ende slangen,
My omvangen,
Doorsteken mijn ingewand.
Och in wat een korte stonde, &c.
Voor mijn wel rieckende kruyden,
Rieck ick huyden
Niet dan solpher ende peck:
De stanck is niet om verdragen,
Noyt mijn dagen
Quam ick by so vuylen dreck.
Och in wat een korte stonde, &c.
Voor 't geluyt van de schalmeyen
Hoor ick schreyen,
Huylen, en duyvels gekrijt:
Alle de vervloeckte geesten,
Ende beesten,
Dees' omcing'len my om strijdt.
Och in wat een korte stonde, &c.
Waer is de vreught van mijn leven
Nu gebleven,
't Is nu wonderlijck verkeert:
Nu den roock mijn spijs moet wesen,
En genesen,
Als honger my tormenteert.
Och in wat een korte stonde, &c.
Ick voel in mijn ingewanden,
Door den brande
Een onlijdelijcke dorst:
Van hitte soo sucht mijn tonge.
| |
[pagina 580]
| |
Hert en longe
Smelten in mijn drooge borst.
Och in wat een korte stonde, &c.
Maer, Godt! sal dit eeuwig dueren?
Dese ure
Alleen, valt my alsoo swaer:
Salder dan t'eenigen tijden
Geen verblijden
Komen, na dit groot misbaer?
Och in wat een korte stonde, &c.
Godts Rechtveerdigheydt.
Wat wilt ghy toch lamenteeren
Aen den Heere;
Die u niet en heeft beswaert:
Deed' u Godt noch geen genade,
Uw' misdaden
Waren meerder straffe waert.
Met recht moet ghy dan verdragen,
En beklagen
Al uw' dagen // Dese plagen.
Godt heeft u soo vele jaren
Willen sparen,
En verdragen uw' misdaet:
Ghy als droncken in uw' sonden,
Ongebonden,
Hebt sijn inspraken versmaet.
Met recht moet ghy dan, &c.
Verdoemde Ziel.
Ben ick dan daer toe gebooren
| |
[pagina 581]
| |
Om verlooren
In der eeuwigheyt te gaen:
Soo moet ick vermaledijden
Uer en tijden,
Dat ick vleesch en bloed nam aen.
Och in wat een korte stonde, &c.
Godts Rechtveerdigheydt.
Denckt hoe gy u gantsche leven
Hebt begeven
Tot de wellusten des vleys:
Hier voor sal nu eeuwig blijven
Ziel en lijve
In een brandende fourneys.
Met recht moet gy dan, &c.
|
|