Het paradys der geestelijcke en kerckelijke lof-sangen, op de principaelste feest-dagen des gheheelen jaers
(1679)–Aegidius Haeffacker– AuteursrechtvrijOp de wijse: O Salig Heylig Bethlehem. 29
IErusalem gy schoone stad,
Hoe staet gy Bruyd in mijn behagen,
Mijn oogen maeckt gy dick soo nat,
Mijn herte doet gy na u jagen
Mijn, &c.
Want boven alle schoonheyt schoon
Zijt gy van buyten en van binnen,
| |
[pagina 582]
| |
Soo dat tot uwen lof ydoon
Noch menschen zijn, noch Seraphinnen.
Soo, &c.
O gulde Son, o silv're Maen,
O Sterr'kens blinckend' als robijnen,
Maer die daer binnen eens kost gaen,
Veel Sonnen soud' hy vinden schijnen,
Maer, &c.
Schoon Vaderlant, schoon Vaderlant
Godts aller triumphantsten throone:
In u is rijckdom abondant,
O saligh die u krijght ten loone.
In u, &c.
Uw' mueren zijn van goude fijn
Bestoyt met peerlen zijn uw' straten,
In u en is geen sonne-schijn,
Want ghy schijnt selver boven maten.
In u, &c.
Hoe schoon blinckt daer den diamant,
Hoe soetkens lacchen de saphieren:
Oock den karbonckel triumphant
Geeft licht in duysentigh manieren,
Oock den, &c.
Tapijtsery en isser niet,
Dit zijn Hierusalems Tapijten:
De motten doense geen verdriet,
Den tijt en kanse oock niet slijten.
De motten, &c.
O schoon Sion mijn liefste lief!
| |
[pagina 583]
| |
Gy hebt berooft alle mijn sinnen
Maer dese roof doet my gerief,
Nu sal ick u alleen beminnen.
Maer, &c.
Dus roept mijn ziel', o Heer wanneer,
O wanner sal ick van hier scheyden!
Naer u soo haeck ick even seer,
Al wilt het vlees my ne'erwaerts leyden.
Naer, &c.
Ick ben hier in het tranen-dal,
Den hoogen Thabor is daer boven,
Och laet my met u vrienden al
Uw' Majesteyt eens salig loven.
Och, &c.
|
|