Het paradijs der geestelijke en kerkelijke lofzangen (onder pseudoniem Salomon Theodotus)
(1638)–Aegidius Haeffacker– Auteursrechtvrij
[pagina 595]
| |
contreye,
Dat is mijn hert een pijn.
O Jesu lief, wat maeck ick hier
In 's droefheyts arm' valeye,
In groot miseri' en dangier,
Daer ick geen vreughd verbeye?
Moet ick noch langher zijn
In 's wereldts boos contreye,
Dat is mijn hert een pijn.
Moet, etc.
Compassi', bid ick, toont aen my,
U mijnder wilt ontfermen,
Och wilt mijn ziel eens maken blij,
Ontfanght haer in uw' ermen.
verlost my uyt ellendt,
Aenhoordt mijn krachtigh kermen,
Laet my u zijn present.
Verlost, etc.
Hoe langhe sal ick wesen noch
Als ballingh hier beneden,
In 't dal der tranen vol bedrogh,
Om stae'gh te zijn bestreden?
| |
[pagina 596]
| |
Steldt toch mijn druck een maet.
Hoe soud' ick zijn te vreden?
Mijn daghen die zijn quaedt.
Steldt, etc.
Gheeft my we'er mijn soet Vaderlandt,
Daer ick soo seer na hake:
Mijn 's Hemels Vader-landt, playsandt,
Laet my daer in gheraken.
Dit leven my verdriet,
't Is my een sware sake.
Mijn lijden, Heer, aensiet.
Dit, etc.
Ghelijckerwijs een Tortelduyf
Altijdt sonder cesseeren,
Met swaer ghetruer, klachtigh ghesnuyf,
Niet doet dan suspireeren,
Als sy haer gaey' ghetrouw'
Verliest, en moet ontbeeren,
En leeft voort-aen in rouw'.
Alsoo ick oock met onghenught
Inwendigh seer bevanghen,
Mistroostigh lamenteer en sucht,
Besweken door verlanghen,
Om u mijns herten lief:
Want u alleen t' aenhanghen,
| |
[pagina 597]
| |
Dat is al mijn gherief.
Om u, etc.
O Prince komt doch metter spoet,
Ontbindt des lichaems banden:
Met u te zijn, geen dingh soo soet
In dese vreemde landen.
Volbrenght toch mijn begeer:
Ras my uyt dees' warande
Leydt eens tot u, o Heer.
Volbrenght, etc.
|
|