Den lust-hof der Christelycke leeringhe
(1622)–Benedictus van Haeften– Auteursrechtvrij
[pagina 359]
| |
De vreughden des hemels uytgheleyt door eene salighe siele.Op de wijse:
| |
[pagina 360]
| |
Dan sal een deel daer af verhaelen,
Dat ghy, o menschen, oock soud' taelen
Tot 'shemels baen, en tot de deughd.
Veracht ter wereldt, en verstooten;
Ben nu met blijschap overgoten,
In Godt gheniet' ick alle goedt:
d'Armoede swaer', en bitter suchten,
Ancxt, pijn, en rouw, die zijn ghevluchten,
Met all' des wereldts teghenspoedt.
'tVerstandt dat diep socht te doorgronden
Ga naar margenoot+Al wat in wijsheyd is bevonden;
Heeft nu ghenomen sijnen standt:
En sonder spieghel, oft bedecksel
Bemerckt Godts wesen, 'svreughds verwecksel,
Der sielen lust, en hooghste pandt.
Ga naar margenoot+Met blijschap is vervult mijn' wille,
Die Godt bemindt gherust en stille,
Die buyten hem niet en begheert:
Maer lieffelijck sonder verdrieten,
Sal eeuwelijck sijn' vreughd ghenieten,
En loven hem, want hy is't weerdt.
Ga naar margenoot+Al' Godts weldaden groot van machten
Doorloopen vrolijck mijn' ghedachten,
En maecken boven maten blij:
Ga naar margenoot+Met onghemeten vreughd van binnen
Zijn oock ontsteken mijn' vijf sinnen,
Van alle smert', en droefheyt vry.
Ga naar margenoot+Mijn' ooren, die Godts woordt aenhoorden,
Die dick verdroeghen schamper' woorden,
Die hooren nu seer soet gheklanck;
Och wat al vreughden haer omringhen,
Als d'Enghelen en Maeghden singhen
Alleluia den nieuwen sanck!
Ga naar margenoot+Die dorst en hongher heb gheleden,
Ben nu versaedt met vrolijckheden,
Dat ick van vreughde schier beswijck'.
| |
[pagina 361]
| |
Voor mijn' ghebroocken slaep en ruste
Drinck' ick de beke der welluste,Ga naar margenoot+
En rust' in Godt seer lieffelijck.
Mijn' traenend' ooghen, nat van schreyen,Ga naar margenoot+
In Godt t'aenschouwen haer vermeyen,
En nemen daer in haer gherief.
Nu heb ick vonden, en sal houwenGa naar margenoot+
Welck ick soo dickwils socht t'aenschouwen,
Mijn Godt, mijn Heer', mijn liefste lief.
Hoe groote soetheyd is verborghen,Ga naar margenoot+
O Heere, die met vrees' en sorghen,
V mindt en diendt tot alder tijdt!
O blijschap soet! o vreughd des herten!
Wat schaedt my nu veel droevigh smerten,
Dat my maeckt vrolijck en verblijdt?
Der Engh'len choor, d'Apost'len schaeren,Ga naar margenoot+
Belijders Godts, en Martelaeren,
En 'theerlijck heyr der Maeghden reyn',
Zijn mijn' mee'-borghers en ghesellen;
Och wat tongh' soude toch vertellen,
Dat ick gheniet in 'shemels pleyn?
Dus, Menschen, die noch lijdt ellende,Ga naar margenoot+
Peyst neerstigh op het laetste ende,
Daer Godt u toe gheschapen heeft:
Want niet is weerdigh al dit lijden,Ga naar margenoot+
Gheleken by 'teeuwigh verblijden,
Dat Godt sijn' Wtverkoren gheeft.
Heeft Christus self sijn lijf en levenGa naar margenoot+
Voor 'shemels eeuwigh' vreughd ghegheven,
Ghelijcken prijs daer oock voor telt.
Soo veel ghy zijt; soo veel is't weerdigh.Ga naar margenoot+
V selven gheeft; ghy krijght het veerdigh:Ga naar margenoot+
Want 'themelrijck dat lijdt gheweldt.
|
|