Den lust-hof der Christelycke leeringhe
(1622)–Benedictus van Haeften– Auteursrechtvrij
[pagina 355]
| |
De blijde inkomste van eene salighe siele, in den hemel.Op de wijse:
| |
[pagina 356]
| |
Haer komen Godts vrienden leyden,
Ga naar margenoot+Dan singht der Engh'len schaer:
Bruydt Christi schoon',
Ontanght de kroon',
Voor u bereydt in 'shemels throon.
Wie soude konnen bedencken,
Hoe sy dan is verheught;
Als singhen en schoon lof schencken
Godt d'Enghelen met vreughd!
Ghebenedijdt
Moet zijn den tijdt,
Als ghy de sond' u maeckte quijt!
Met blijschap sy werdt ontsteken,
Als sy dit liedt aenhoort.
Maer hoort haer oodtmoedigh spreken,
En gheven voor antwoordt:
Ga naar margenoot+Niet ons, o Heer',
Niet ons, o Heer',
V naeme gheeft alleen die eer'.
De tweede Choor komt oock prijsen,
En maeckt een soet gheluydt:
Ga naar margenoot+Siet, dit is een vande wijsen,
Godts uytverkoren Bruydt:
O goeden tijdt!
In welck met vlijt
Ghy Christo naer ghevolghet zijt!
Ga naar margenoot+De derde Choor hoort-men singhen:
Och! wat een schoone blom
Komt tot ons uyt't aerdtrijck springhen,
Beperelt om en om!
O goeden tijdt!
O groot profijt!
Dat ghy volbracht hebt uwen strijdt.
Haer' vrienden, en haer' Patroonen,
Ga naar margenoot+En al' der Heyl'ghen schaer',
Die komen haer eer' bethoonen,
En spreken dus tot haer:
Weest nu verblijdt;
| |
[pagina 357]
| |
Want ghy hier zijt,
Daer-men gheen druck, noch pijn en lijdt.Ga naar margenoot+
Den hemel gaet sy beschouwen,
En al' die plaetsen schoon':
Van vreughden kan sy't niet houwen,
Dan roept met blijder thoon:
Hoe lieffelijckGa naar margenoot+
Is, Heer, u rijck!
O Godt, van blijschap ick beswijck'.
Een setel seer hoogh verheven
Siet sy met lusten aen;Ga naar margenoot+
Godts Moeder was die ghegheven.
Hier blijft sy stille staen,
En roept: Ick min'
Godts huysghesin;
Maer dees, naest Godt, staet in mijn' sin.
Maria die maghet schoone
De siel brenght tot haer kindt,Ga naar margenoot+
En seydt dan: Siet hier, o Soone,
De Bruydt die ghy bemindt.
Bruydt Christi schoon',
Siet nu mijn Soon,
Dien ghy begheert hebt t'uwen loon.
Heer' Iesvs komt haer onthaelen,
En spreeckt seer vriendelijck:Ga naar margenoot+
Beminde, komt in mijn' saelen,
Besit mijns Vaders rijck.
Komt, komt tot my,
Weest altijdt bly;
Vorst ende reghen is voorby.Ga naar margenoot+
Hy leydt haer dan tot den Vader,
Die haer gheluck oock biedt:Ga naar margenoot+
Wanneer sy dan wat komt nader,
Van blijschap singht een liedt:
O saligheyd!
O eeuwigheyd!
O Godt, wat hebt ghy my bereydt!
| |
[pagina 358]
| |
Nu sal ick u altijdt prijsen,
Mijn Schepper, Heer', en Godt:
Och mocht ick u meer bewijsen,
Mijn deel, mijn lief, mijn lot!
Och wat soetheyd!
Wat vrolijckheyd
Smaeckt hy die looft uw' moghentheyd!
Komt smaecken, mensch, dese saecken,
Schoudt 'swereldts ijdelheyd:
Wilt maecken, hier te gheraecken,
En peyst op d'eeuwigheyd:
Want is soo veel
Dit minste deel;
Denckt wat die vreughd moet zijn geheel.
|
|