Visioenen
(1924)– Hadewijch– Auteursrecht onbekend
[pagina 119]
| |
Derde hoofdstuk
| |
[pagina 120]
| |
Had. leefde bij een kerkGa naar voetnoot(1), in een tijd, toen de communie onder beide gedaanten nog algemeen gebruikelijk was, (7, 70 vlg.). Had. noemt volmaakten die vóór haar tijd geleefd hadden; een der laatste is de hl. Bernardus (1091 - 1153; heilig verklaard 1174) van wien zij zegt weinig te weten, hoewel die heilige al vroeg in de 13e eeuw ten onzent ook door zijne geschriften bekend was. Had. noemt enkele reeds gestorven tijdgenooten op: o.a. een ver Leyse, mijn vrouw Nazaret; een Hendrik van Breda een meester robbaert, die een begijn liet ter dood brengen. Hildegardis, een groote visionaire, wordt op die lijst onder de gestorven tijdgenooten vermeld. Ze wordt nog niet Sinte genoemdGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 121]
| |
Zij noemt in die lijst geen enkele van de groote mystieke heiligen uit de eerste helft der dertiende eeuwGa naar voetnoot(1); zij noemt ook geen enkele der vlaamsche mystieke heiligen uit dien zelfden tijd; de laatste bekende heilige dien zij noemt is de hl. Bernardus. Had. leefde in een tijd van vlijtige beoefening der Minnenmystiek. Terwijl er slechts 20 (of 29) volmaakten vóór haar tijd hadden geleefd, telt haar tijd er 56 (64). Dit mystiek leven werd beoefend, niet alleen door religieuzen in kloosters, maar vooral door jonkvrouwen, vrouwen, weduwen, mannen, priesters, kluizenaars, kluizenaressen, enz., die buiten de kloosters zich toelegden op een ernstig Minneleven. Onder de aanhangsters dier beweging noemt Had. bepaaldelijk begijnen (1. 188, 193, 206, 208). Dit woord wordt niet als spotnaam gebruikt. De meeste namen zijn namen van afzonderlijk wonenden. Al deze bijzonderheden kunnen alleen verklaard worden vóór het midden der 13e eeuw, op zijn laatst 1260.
2. Hadewych's uitwendig leven. - 1. Onder hare bekenden en vrienden telt zij adellijken (l. 174). Zij kan dien Hendrik van Breda een boodschap opdragen voor een vriendin in Saksen (l. 176). Zij heeft geestesverwanten in Saksen (l. 176) in Bohemen (l. 218); een meester in de godgeleerdheid van haar bekenden woont te Parijs (l. 220). 2. Op een Driekoningendag was zij negentien jaar oud (6, 1, 32); was zij misschien op dien dag geboren? 3. In den tijd der visioenen verbleef zij bij een kerk waar het kerkelijk officie werd gehouden: zij is tegenwoordig bij het morgenofficie (7, 2: 9, 1) dus bij een kloosterkerk of een collegiale Kerk. Dit officie werd gehouden in den dageraad; de metten hadden drie nocturnen, elk met drie lessen (vis. 9)Ga naar voetnoot(2). De communie kan haar te haren bedde gebracht worden (1, 3). | |
[pagina 122]
| |
Maar om naar de kerk te gaan moet zij ‘buiten onder de menschen’ komen (1, 5), wat moeilijk kan gezegd van een in een klooster verblijvende zuster, die slechts uit hare cel naar de kerk hoefde te gaan. Op een Sinxendag ‘zong men metten in de kerk en ik was daar’ (7, 1). Zij woonde dus het officie bij uit vrije beweging (anders diende: en ik was daar, niet bijzonder vermeld). Zij woonde niet in een klooster, dan ware ‘in de Kerk’ overbodig. 4. Hare geestesverwanten leven meest buiten de kloosters in de extatische beweging. 5. Had. schijnt, in den tijd der visioenen, steeds op de zelfde plaats te hebben verbleven: een plaats die de bestemmeling wel kende, waar zij nog verbleef toen zij schreef, en die dus niet nader moest bepaald worden. In den tijd der vis. verbleef Had. dus buiten een klooster, bij een kerk waar 't officie werd gehouden, afzonderlijk of in een vrije genootschap, in een woning die zij verlaten mocht om uit te gaan.
3. Hadewych's uitwendige levensloop en levensbij-zonderheden. - a. Misschien geboren op een Driekoningendag? (6, 1, 32). Van haar prilste jeugd was zij door God aangetrokken geworden (11, 36). In hare jeugd reeds had ze visioenen en buitengewone genadegaven (1, 8-12; 1, 310; 6, 1). Ja, meer dan eenig ander was ze toen begenadigd geworden (reeds in vis. 1, 373). Ook had ze zich van toen af reeds van de wereldsche menschen afgekeerd (1, 385). En groote vrijwillige lichaamskastijdingen beoefend (1, 310); belofte van kuischheid afgelegd (1, 100, 108) en van standvastige trouw trots alle lijden (1, 183). Oefende zij eenig handwerk uit? (1, 310-313 die trouwe van dinen handeghewerke) of werken van barmhartigheid (2, 313). Zij heeft wonderen verricht: vier doode zondaars opgewekt (5, 53; 14, 106 z. aant.). Maar aan zulke buitengewone gaven heeft ze al vroeg verzaakt, om alleen naar geheele Liefde op te streven (1, 372-381). Tegen haar aangedaan onrecht was ze wel eens in opstand gekomen (1, 283). Aan geestelijken hoogmoed had zij, uit onervarenheid, geleden, maar Christus verzekert haar dat dit voorbij is (5, 20-30). b. LEIDSTER. - Al vroeg heeft zij anderen in de Liefde | |
[pagina 123]
| |
geleid (1, 392). Daarin heeft ze toen reeds grooten ijver aan den dag gelegd (1, 394-397). Hare gezellinnen vormen met haar een soort gezelschap, wat haar toelaat te spreken van donsen (5, 16, 57). Zij is bereid de genieting van hare volmaaktheid in de zaligheid nog uit te stellen om hare gezellinnen te leiden (13, 243). Zij wordt uitgezonden om anderen te leiden (1, 391; 8, 104; 13, 243). Ook heeft zij verre betrekkingen: (l. 176; 179; 182, 186, 218, 220). c. VERVOLGINGEN. - Aan het slot van vele visioenen worden haar vervolgingen en verdrukkingen beloofd (1, 396; 6, 99; 8. 124; 10, 65; 13, 242). Zij zal vreemd worden en versmaad onder de menschen: allen zullen haar verlaten; niemand zal nog met haar willen dolen in haren nood; zij zal niet meer weten waar een verblijfplaats te zoeken (1, 298 vlg., toch dient dit niet alles letterlijk opgevat: meer symbolisch, als uitleving door haar van Jesus' leven). Zij zal versmaad worden en niemand welna zal haar sparen (8, 53). Ook heeft zij onmenschelijk veel onder de menschen geleden (10, 63 vlg.). De wereld zal haar nauwelijks laten leven (13, 248). God heeft haar steeds veel lijden beloofd (14, 37). Daarom verwondert zij er zich over dat zij niet meer te lijden heeft en dat de menschen haar ontzien (14, 33 vlg.). d. OEFENINGEN VAN GODSVRUCHT. - Zij leeft het volle liturgische leven mede der Kerk: zij is tegenwoordig bij het kerkelijk officie (5, 1; 7, 2; 9, 1; 13, 1); zij woont de hl. mis bij (4, 1; 12, 2). Zij had een vurig verlangen naar de hl. Communie, die zij ten minste op Zon- en Feestdagen gewoon was te ontvangen (1, 1; 6, 3; 7, 21 vlg. met 7, 57). Hare visioenen staan in verband met de feestdagen der Kerk. Zie verder hare Liefde tot Christus, Maria, heiligen enz. in GEDACHTENLIJST. e. WERKEN VAN BARMHARTIGHEID. - Sommige plaatsen schijnen te veronderstellen dat Had. en hare gezellinnen werken van barmhartigheid beoefenden (2, uitwendig leven); maar nergens wordt bepaaldelijk gezegd welke. Verpleging van zieken? Zij wordt vermaand allen gelijkmoedig in hun nood te helpen (1, 424). KARITATE getuigt van haar dat zij haar heeft beoefend van buiten en van binnen, en dat zij om haar rijke gaven heeft meegedeeld (12, 73). | |
[pagina 124]
| |
Vooral heeft zij gewerkt voor de ZONDAARS: hare groote vrees was dat de menschen God niet genoeg zouden dienen: daarom was zij bereid voor dezulken met Christus te sterven (1, 127). Zoo zij door overmoed gezondigd heeft, dan was 't om zondaars te redden (5, 30; 14, 105). Zij lijdt om de zonden van anderen en om de schade die de zondaars daardoor lijden (8, 68). Hare karitate tegenover de zondaars heeft haar, na Minne, de grootste smart veroorzaakt: zij had allen willen opvoeren tot dezelfde liefde waarmede zij God beminde; zij kon niet gedoogen dat iemand God minder zou beminnen dan zij zelf, en ware bereid geweest Gods toorn te trotseeren en de zondaars lief te hebben opdat zij Gods Liefde mochten smaken (11, 156 vlg.).
4. Had.'s inwendig leven; hare ziel. - a. LIEFDE is de hoogste drijfveer; (blijkt uit alles; vgl. Gedachtenlijst B). b. LIEFDE TOT CHRISTUS. - In de vis. openbaart zich een ziel, die met al hare krachten uitsluitelijk één groot levensdoel nastreeft: het hoogste te bezitten, God zelf, de Liefde. Maar de Liefde is voor haar Jesus-Christus, de Maker der Liefde en wezenlijke Liefde (z. Gedachtenlijst B, C). Daaruit blijkt Had.'s hartstochtelijke Liefde voor den Godmensch: zij behoort onder de vurigste Minnaars van Christus. Alles heeft zij opgegeven, om alleen de Liefde toe te behooren en te bezitten (1, 372 vlg.). Zij kon niet wel gelooven, dat eenig mensch Jesus meer beminde dan zij, hoewel hare nederigheid haar ingeeft dat anderen Hem even zoo vurig beminnen (11, 113). Die liefde is geen louter gevoel, maar zelfbewuste daad: onophoudelijk streven naar de volmaaktheid opdat haar geen deugd van Jesus' deugden zou ontbreken (1. Gedachtenlijst C). Dit streven naar volmaaktheid neemt concrete vormen aan, die een heerlijke uiting zijn van haar onoverwinbare Liefde tot Christus: zij wil Hem geheel in zijne Menschheid en in zijne Godheid beleven, en zoo met Christus willen arbeiden, lijden en sterven (z. Gedachtenlijst. lijden C), zij wil in elke en alle deugden voldoen, om Jesus' dood te sterven voortdurend en zijn Kruis te dragen en dagelijks daaraan te sterven (1, 130 vlg.). Zij wil Christus onghebrekeleke ghenoech sijn en ten volle ghenoech doghene in elker doghet; zij wil al zijn in zijn Menschheid wat Hij was, | |
[pagina 125]
| |
zonder dat haar iets zou te kort blijven. Want die genade had ze boven alle andere gekozen: hem in allen groten doghene ghenoech te sine (vis. 7, 20 vlg.) Door opname, beleving, van Christus' geheele Menschheid wordt de ziel vergoddelijkt (vis. 7, 36). Gelijk Christus op aarde had vaarwel gezegd aan de vreugde der godsgenieting, wil ook zij alle Liefde derven, alle voorbijgaande en toevallige vertroosting, ten einde de Liefde zelf, geheel, deelachtig te worden (1, 331 vlg.; 11, 113; vgl. 1, 105 vlg.). Haar hoogste verlangen was in alles met Christus te zijn (14, 14 vlg.). Als haar levensaandeel had ze gaarne genomen: steeds in ellende verdervende te sine en niet te sterven alvorens Christus' menschheid in lijden, arbeid, ellende, ten volle te hebben geleefd (14, 92 vlg.). Die drang naar volmaaktheid en heiligheid, door algeheele gelijkvormigheid met den Godmensch, die hartstochtelijke Liefde tot den lijdenden Christus, tot God, tot de Liefde, om, door allen nood, met Christus te zijn, is wel het diepste, en wezenlijke wezen van Hadewych. c. De liefde dringt tot APOSTOLAAT (zie leidster-zondaars). d. Ondanks hare zeer fijne en prikkelbare gevoeligheid, ondanks al haar Liefde-lijden en Liefde-wee, toch geen kleingevoelige vrouw, maar een sterke, zelfbewuste persoonlijkheid: Haar Liefde geen oppervlakkige, zoetzappige gewaarwording; maar hartstocht, een brandend vuur, sterker dan de dood. Die levenskracht ligt in al hare voorstellingen, die steeds iets grootsch-geweldigs vertoonen, in geheel haar stijl, in haar taal, haar zinsbouw, zoo kloek-frisch. Haar Liefde gedragen door een hoog, intens INTELLECTUALISME: hare visioenen dragen een bepaald, zeer sterk intellectueel karakter; ze zijn uitbeeldingen van metaphysische gedachten, gegroeid uit de hoogste opvattingen over God en de ziel, steunend op een heel intellectueel-speculatief stelsel van mystiek; maar toch steeds warm gehouden door 't volle leven dat er in ademt. Ascetische en mystieke begrippen worden meer speculatief dan praktisch opgevat. Alles wordt bij haar zuiver en Gode waardig gehouden: in dit opzicht is Had. weinig naief, weinig volksch-middeleeuwsch, | |
[pagina 126]
| |
al kon ze nog zoo voornaam-gemoedelijk doen en reëel. Die neiging om alles op te vatten in zijn diepste wezen, te zetten in zijn plaats, verraadt een ziel die veel minder door de gevoeligheid beheerscht wordt dan door de hartstochtelijke gedachte, bij wie het diepe gevoel gedragen wordt door den drang der geweldige beschouwingen (vgl. de heele gedachtenlijst; rol van Wijsheid en Rede). De groote lijnen der speculatieve mystiek van de Nederlandsche school zijn door Had. getrokken. |
|