Visioenen
(1924)– Hadewijch– Auteursrecht onbekend
[pagina 39]
| |
Derde hoofdstuk
| |
[pagina 40]
| |
door de vormen van A. Toch staat de verbeterde lezing van C onder de varianten. Waar de lezing van A werd opgenomen, was het niet meer noodig die nog eens onder de varianten te herhalen. Cursieve druk duidt telkens aan dat de lezing van C verbeterd werd. 2. Waar de lezing van C blijkbaar geen zin geeft wordt volgens dezelfde methode veranderd. Al zou de lezing van A voor ons gevoel althans beter zijn, daarom werd C nog niet gewijzigd. Wie uit de verschillende hss. telkens de betere lezingen zou opnemen, voert een subjectief criterium in, en gaat ten slotte uit van de onbewezen en onbewijsbare stelling dat een auteur steeds het beste moet hebben getroffen. In den commentaar, waar dit past, zet ik dan mijn meening over de verschillende lezingen uiteen. 3. Waar noch C noch A een goede lezing hebben verbeter ik volgens dezelfde methode uit B. Tegen het gezag van de drie hss. heb ik mij uiterst zelden een verbetering veroorloofd: alleen weer in zulke gevallen waar klaarblijkelijk een fout schuilt, telkens met de noodige waarschuwing. In de Visioenen is de eenige verbetering van dien aard in vis. 6,6 de omstelling van het pronomen, en deze was misschien overbodig. In vis. 10 lag de verbetering eunuchus uit eunustus voor de hand: dewijl die echter niet zeker is, heb ik ze niet in den tekst opgenomen. In deze nieuwe uitgave heb ik verder nog volgende norma's ingevoerd: 4. Waar C wel eenigen zin geeft, A echter bepaald beter is, heb ik deze opgenomen. Beter, niet voor ons gevoel, maar in 't verband; bepaald beter, zoodat er weinig of geen twijfel mogelijk is omtrent de bedoeling. Wordt deze regel bescheiden toegepast, laat de uitgever zich hierin niet leiden door het gevoel, maar alleen door een nauwkeurige analyse van den samenhang, weet hij op tijd en stond zijn oordeel te schorsen, en aan de verleiding van een scherpzinnige en vernuftige conjectuur te weerstaan, dan kan het gevaar van subjectivisme nog wel ontweken worden. Vooral zoo telkens gewaarschuwd wordt, liefst op treffende wijze. 5. Hetzelfde geldt van het volgende princiep: Waar de grammaticale vorm in C onregelmatig is, en A den regelmatigen | |
[pagina 41]
| |
vorm heeft, werd ook, steeds met noodige waarschuwing, A gevolgd. Maar juist: wat is een onregelmatige vorm? en hoe dikwijls werden niet door uitgevers zoogenaamd onregelmatige vormen verbeterd, die later heel juiste, ja soms de eenig juiste, zijn gebleken te zijn? Om een paar voorbeelden aan te halen: Vis. 5,71 heeft C: met meneghen grote wee; A: groten. Zal ik nu grote gaan veranderen tot groten? Maar het wegvallen der n in de flexie is een zeer verspreid en zelfs oud verschijnsel in 't Mnl. zoodat de uitgang e zich in alle naamvallen der adjectieven heeft veralgemeend (cf. Franck, § 199, § 172. Of zal ik: onghebondeder (vis. 5,28) veranderen tot onghebondender? Maar ook A schrijft b.v. gloyede tegenover gloyende (vis. 6.23). Of moet ik een vorm als werese, waar A heeft weretse (vis. 9,28) wijzigen? Maar dan zou men den eenig juisten en misschien ouderen vorm gaan verwijderen voor een verkeerde verbetering: werese is imperf. (zie Woordenlijst). Of halets veranderen tot haels? nogmaals verkeerd: halets is imperf. wat bedoeld is (zie Woordenlijst). Deze voorbeelden volstaan om aan te toonen welk een subjectief princiep een uitgever zoo huldigen, zoo hij de voor zijn gevoel of volgens officieele grammatica's onregelmatige vormen wilde verwijderen. Ik heb dan ook een uiterst spaarzaam gebruik gemaakt van deze norma, alleen daar waar het niet schaden kon en waar de regelmatige vorm van A er toe kon bijdragen om den tekst vlotter te begrijpen. Zoo heb ik de spelling die telkens veranderd tot di, waar dit pronomen bedoeld was en omgekeerd di tot die. Daarmee wordt hoegenaamd niet beweerd dat di voor die of omgekeerd fautieve vormen zijn. Daarom is deze uitgave nog geen diplomatische. Maar de kritiek blijft er binnen de grenzen van wel bepaalde objectieve norma's. Alleen zulk een uitgave heeft blijvende waarde, moet niet met elke nieuwe herdaan worden, levert een veiligen grondslag voor verdere studie, en geeft den lezer de gerustheid des harten dat hij telkens precies weet, niet zoozeer | |
[pagina 42]
| |
wat deze of gene uitgever met den tekst heeft gedaan, maar wat er juist in de hss. staat. Met de hulp van het uitvoerig variantenapparaat kan nu ieder de gewenschte of nuttig geachte veranderingen en verbeteringen aanbrengen en voorstellen. Ik acht het de taak van den commentaar de misschien onjuiste lezingen aan te toonen en te bespreken. Om den tekst zoo objectief mogelijk te houden, heb ik mij niet geoorloofd, zelfs om den samenhang beter te doen uitkomen, er interpreteerende teekens of drukletters (vet, cursief, enz.) aan toe te voegen. Dit komt in de inhoudsopgave en in den commentaar. Alleen om de verschillende deelen wat af te scheiden heb ik alinea's aangebracht. Het kan zijn dat ik hier en daar eenigszins anders had kunnen schikken; maar, waar dit niet volstrekt noodzakelijk was, ben ik gebleven, voor de uniformiteit, bij de schikking der eerste uitgave, zoodat de regels telkens overeenstemmen. De moderne punctuatie is geheel van mij: het zij voldoende hier daarvoor gewaarschuwd te hebben, zoo moest ik die punctuatie niet telkens tusschen haakjes plaatsen. De punctuatie van hs. C bestaat uit hoofdletters of geel doorstreepte letters; of punten: deze worden hier weergegeven door /; de doorstreepte letters zijn vet gedrukt. Daar de punctuatie der hss. niet steede te vertrouwen is, heb ik doorgaans zelf op moderne wijze gepunctueerd; zoo staat zeer dikwijls naast de punctuatie der hss. ook de mijne, wat onvermijdelijk was. Toch heb ik moderne punctuatie niet zeer vermenigvuldigd, om al te bepaalde en beperkende interpretaties niet op te dringen en wat vrijheid te laten voor persoonlijke aandoening en voeling. Om mijn standpunt nog beter te doen uitkomen en desnoods te verdedigen, meen ik stelling te moeten nemen tegenover een lijst van verbeteringen, die bij de Strophische Gedichten zijn voorgeslagen geworden. In een opstel van Leuvensche BijdragenGa naar voetnoot(1) heeft Dr. D. Stracke, S.J. al de onzuivere rijmen en assonances uit die Gedichten willen verwijderen. Het spijt me zeer dat het mij onmogelijk is hem | |
[pagina 43]
| |
op dien weg te volgen: de redenen, die hij er voor aangeeft, lijken me weinig dwingend. Een discussie van elk der door Stracke aanbevolen verbeteringen zou ons hier in deze algemeene inleiding te ver voeren. Het is voldoende één kenschetsend voorbeeld uit te kiezen, nl. onder die gevallen, waar Stracke meent dat zijn emendatie alleen een goeden zin oplevert. Want dit zou een argument kunnen zijn om een verbetering voor te slaan. Daar zijn de twee assonances waar k afwisselt met t. Stracke zegt: ‘De eerste tekst luidt: (1, 101) Dat ons die Minne benedie
Ende nuwe make met nuwen smake
Die si can nuwe volgheven;
Die Minne es nuwe gheweldighe orsate
Dien die der Minnen al nuwe volleven.
‘De verbetering van orsate tot orsake herstelt het rijm en geeft alleen 'n bevredigenden zin. De Minne maakt ons nuwe met nuwen smake, vermits zij is nuwe orsake voor hen die zich opnieuw aan het voluit leven der Minnen wijden. Wat hier orsate, en nog wel nuwe gheweldeghe orsate kan beduiden, is niet te verstaan. ‘De tweede tekst luidt: (20, 40) Ay, edele vol redenen waer mogdi dueren?
Ja, edelste alre creatueren
Vercoren ter Minnen natueren
In ghebrukenne van weldeghen smaken:
Nuwe materie, bliscap, bloyen alle uren
Sal gheweldeghe Minne orsaten.
‘Als in 't vorige geval, hier is orsaken door den contextus vereischt. Gheweldeghe Minne zal orsaken nuwe materie, bliscap, bloyen, voor u die zijt verkoren enz... Aan zoo iemand heeft de Minne niets te orsaten, en nog veel minder te orsaten (als Van Mierlo meent) nuwe materie, bliscap, enz.’ Zoover Stracke. Daarbij veroorloof ik mij het volgende op te merken: Vooreerst kan het feit alleen, dat die rijmen tweemaal voorkomen een waarschuwing zijn om ze niet licht te veranderen. | |
[pagina 44]
| |
Dan: orsate is een veel ongewoner en dichterlijker woord dan orsaken. Een kopiist nu zal een doodgewoon woord, vooral zoo dit in het rijm staat, niet gaan veranderen in een ongewoon, dat bovendien niet past in 't rijm. Wat nu de bewering betreft dat orsake(n) alleen een bevredigenden zin geeft, ik meen dit terecht te mogen betwijfelen. Orsaten beteekent: vergoeden, schadeloosstellen. Het woord is ontleend aan de bij Had. zoo gewone schuld-symboliek, waartoe ook manen, gelden, eischen, enz. behooren. In de eerste plaats nu wordt gezegd dat voor hen, die een steeds vernieuwd, jeugdig-krachtig leven voor de Minne leiden, Minne een steeds nieuwe, overvloedige schadeloosstelling zal zijn: Minne zal hen ten volle en overvloedig schadeloos stellen. Dit is niet zoo moeilijk te verstaan; maar lastiger is het te begrijpen dat Minne een nieuwe oorzaak zal zijn; men mag reeds vragen: oorzaak van wat? Hetzelfde geldt voor het tweede geval. Al zou daar ook oorzaken eenigszins kunnen passen, toch is duidelijk genoeg de bedoeling: dat Minne als schadeloosstelling voor al wat men voor haar doet zal geven: vernieuwing, blijdschap en voortdurenden bloei. Eindelijk: het werkwoord orsaken schijnt in 't Mnl. wel niet bestaan te hebben. Dit voert mij tot een ander bezwaar tegen de emendaties van Str.. In vele gevallen schijnen ze te ver gezocht. De door hem verdedigde woorden of vormen komen meestal zeIden voor, ja, een enkele maal zou hij bij Had. een vorm willen zien, dien Verdam vruchteloos in 't Ndl. gezocht heeft. Maar indien de emendaties die hij voor zeker houdt, mij om de gezegde redenen niet kunnen voldoen, dan zal het niet noodig zijn, zulke verbeteringen te weerleggen waar slechts met weifeling een gissing wordt gewaagd. Zoo meen ik genoeg te hebben gezegd, hoop ik. om het goed recht van mijn opvatting eener uitgave aan te toonen.
3. Commentaar. - De commentaar bestaat hoofdzakelijk uit inleidende beschouwingen en onder den tekst doorloopende verklaringen. Vooraf gaat de inhoudsopgave: Daarin | |
[pagina 45]
| |
wilde ik vooral de groote lijnen aangeven, langs dewelke het visioen zich ontwikkelt; zoo zal ten minste een algemeene inwijding in den zin en de strekking van 't visioen geboden worden. De algemeene beschouwingen willen dit eenigszins toelichten: dat deze beide rubrieken niet zoo streng gescheiden zijn, dat soms al iets in de algemeene beschouwingen staat wat in den inhoud paste, en omgekeerd, spreekt van zelf. Dit geldt ook voor een derde rubriek; bijzondere leerstukken, die soms volgt en waarin een of andere belangrijke leering in 't visioen vervat wordt verklaard. In die voorafgaande ophelderingen komen ook soms zaken voor, die niet juist bij een of anderen zin onder aan den tekst konden te pas gebracht worden of die daar te lang zouden zijn. De doorloopende tekstverklaring wil voornamelijk de beteekenis doen uitkomen. Dat al deze rubrieken niet zeer streng gescheiden zijn, dat ik soms de aanteekeningen eenigszins had kunnen besparen door in de inleidende beschouwingen er op te wijzen, enz., is duidelijk. Dit hangt zoo wat van eenieders persoonlijke opvatting af: een lezer zal meenen dat deze of gene opmerking daar beter past, een andere had ze elders gewenscht. Al heb ik mijn best gedaan, om geen enkele plaats, die werkelijk opheldering behoefde, over te slaan, toch kan 't wel gebeuren, dat een of ander lezer wat meer had verlangd, elders misschien wat minder. In 't algemeen heb ik vermeden zulke plaatsen te verklaren die voor een kenner van Middel-Nederlandsch (want dit wordt toch verondersteld) geen moeilijkheid kunnen opleveren. Dat er mij plaatsen ontsnapt zijn, waar bij nader toezicht wel eens opheldering had gepast, zal wel, ondanks mijn besten wil, onvermijdelijk zijn gebleken. Ik ben er verre van te beweren, dat mijne aanteekeningen in alles het juiste hebben getroffen. De Visioenen vooral zijn en blijven een lastig werk. Wie er vóórstaat, zonder eenige handleiding, kijkt er zich in verloren. Wel hoop ik dat ik toch in de meeste gevallen een handleiding heb geboden. Wie dan binnentreedt en toeziet zal soms wel wat meer en beters en nieuws of anders opmerken dan ik heb gedaan. Ik ben me al te zeer bewust hoe ik zelf, bij de voorbereiding, herhaaldelijk | |
[pagina 46]
| |
geweifeld heb tusschen soms drie, vier, vijf mogelijke opvattingen; in den commentaar heb ik die dan ten slotte toch niet alle behouden, maar in geval van twijfel een keuze gedaan, soms er twee of drie nog aangegeven, andere, dïe mij minder waarschijnlijk waren voorgekomen, weggelaten: had ik niet zoo gehandeld, dan ware mijn commentaar geen poging tot verklaring meer geweest, maar een opgave van allerlei raadsels. En nu kan 't wel gebeuren, dat een verklaring, die ik eens als minder waarschijnlijk heb verwezen, later toch niet zoo ongegrond is gebleken te zijn. Vooral bij mystieken kan men soms jaren, ja eeuwen over de beteekenis van oogenschijnlijk de eenvoudigste zinnen twisten. Nu reeds heeft men mij verweten, dat ik, bij sommige visioenen, die met de door mij gegeven interpretatie, klaar en duidelijk schenen te zijn, nog zoo weifelend mijn verklaring heb doorgezet. De reden is, omdat ik mij persoonlijk genoegzaam bewust ben, dat, hoe klaar soms na deze ophelderingen een visioen mocht blijken te zijn, ik zelf, persoonlijk, nog niet die volle zekerheid bezit. Mocht mijne uitgave er in alle geval toe bijdragen om anderen op den weg van beter en veiliger verklaringen te helpen!
Wat de woordenlijst betreft, sommigen hebben gemeend dat er te veel in staat: dat zij woorden bevat, die iedereen in 't Mnl. Wdb. kan naslaan. Persoonlijk ben ik van meening dat er te weinig in staat; en dat ik in de uitgave der Brieven die lijst nog uitvoeriger zal maken. Anderen hebben gemeend, dat ik op een of andere wijze de mystieke termen had moeten doen uitkomen. Ik had daar wel aan gedacht; maar heb het gelaten, omdat het in zoo vele gevallen onmogelijk is te beslissen of dit nu een bepaald mystieke beteekenis moet heeten of niet. |
|